zondag 26 juni 2011

Guy de Maupassant in Parijs

Gisteren ben ik met de trein naar Amsterdam geweest. Het weer was uiterst slecht, maar ik heb toch een stevige wandeling in de Beemsterpolder kunnen maken en enkele uurtjes doelloos in Amsterdam kunnen rondkuieren.

Dat deed me trouwens denken aan mijn vorig dagtripje per trein. Dat was naar Parijs, waar ik de Maupassant-wandeling van Bart Van Loo maakte. En dat was echte de moeite!

Hiervoor schreef ik een verslagje, dat u hieronder kan lezen.



Guy de Maupassant in Parijs

Dat ik al vijf jaar nadat Bart Van Loo zijn hoogst interessante en zeer invloedrijke – in mijn geval toch – Parijs Retour heeft geschreven, nog steeds niet met zijn gids in de hand erop uit ben getrokken, hoewel ik het boek al enkele keren heb gelezen, dat is nog te vergeven. Maar dat ik drie jaar geleden twee nachten in Tours heb doorgebracht, als uitstekende uitvalbasis voor de Loirestreek, maar zijn gids niet bij had en daarom de Balzac-wandeling niet heb kunnen doen, dat is bijna onvergeeflijk en vooral heel spijtig. Ach ja, een andere keer. In elk geval wordt het tijd om nog eens naar Parijs te trekken, bijna drie jaar na mijn vorige doortocht daar, tegen het einde van mijn Loirereis met mijn vader.
In Parijs zou ik de Maupassant-wandeling doen die Bart Van Loo op heel meeslepende wijze in zijn boek verhaalt. Ik neem de Thalys en beland na anderhalf uur in het drukke, bedrijvige noorden van Parijs. Ik vraag een vriendelijke Parisien de weg naar la Basilique. Nu ik toch in de buurt ben, wil ik eerst nog eens naar dat prachtige bouwwerk in de Montmartre-wijk. Hij wijst me de weg.
Ik trek een boulevard door waar enkel en alleen winkels lijken te zijn waar je trouwkleren kan kopen. Lichtjes opdringerige winkeliers staan er buiten te vragen of ze je taille mogen nemen. Onderweg kom ik een man tegen met een voor het leven getekend gezicht. Zijn gelaat is op een afschuwelijke manier weggebrand. Hij doet me nog het meest denken aan het hoofdpersonage van Ondaatjes The English Patient: “burned beyond recognition”. Ik voel een mengeling van schaamtelijke gruwel en grenzeloos medelijden.
Ik kuier verder door de stinkende straten van deze allerminst prettige wijk. Vervolgens ‘beklim’ ik de heuvel. Enthousiast loop ik de trappen op, en ik krijg het gevoel dat ik hier elke dag wil komen joggen, een gevoel dat ik ook had in het New Yorkse Morningside Park, waar ik op mijn laatste reis naar New York wel eens in de vroege uurtjes ging wandelen. Al gauw besef ik dat ik de stank die ook op deze trappen mijn neusgaten doordringt, toch liever niet elke dag wil ruiken. Ook besef ik dat mijn conditie nihil is, want ik ben bekaf wanneer ik de top bereik en voor me de majestueuze basiliek opduikt. Links van me zie ik al één heel typerende landmark van de Lichtstad: het silhouet van de spuuglelijke Tour Montparnasse, die zelfs nog eindeloos lelijker is dan de op z’n minst toch nog elegante Eiffeltoren, die je op deze plek nog net niet kan zien. Ik zou de hoogste wolkenkrabber van Frankrijk nog al te vaak tegenkomen op m’n dagje Parijs.
Gelukkig heeft het uitzicht nog veel meer te bieden. Het panorama is vertrouwd, zelfs na drie jaar afwezigheid uit Parijs. Dit is dé skyline van mijn zo geliefde stad. De minuscule Notre-Dame, Panthéon en Hôtel des Invalides lijken wel pionnen in dit complexe, eeuwenoude, moe gevochten schaakbord.

Dan is er nog de Sacré-Coeur zelf natuurlijk. Eigenlijk moet ik constateren dat het indrukwekkende zicht me niet zoveel meer doet. Het is té vertrouwd geworden. Gek. Elke keer wanneer ik de Antwerpse kathedraal zie, genieten mijn ogen met volle teugen. Hopelijk ga ik dit been there, done that-gevoel niet te vaak hebben op mijn dagje Parijs, waar ik nu voor de vijfde keer kom.
Tussen blinde bedelaars, harpspelende straatmuzikanten, Japanners met hun camera en soldaten met hun machinegeweer in de aanslag, beklim ik de laatste treden naar de basiliek. Zou ik dan toch eens binnen een kijkje gaan nemen? Ben ik hier eigenlijk als kind ooit binnengeweest? In elk geval niet de twee laatste keren dat ik hier was. Ik heb geen zin. Het is te druk. Bovendien ben ik, zoals gezegd, niet echt onder de indruk. Misschien moet ik gewoon weg uit Montmartre, en zo snel mogelijk het échte Parijs zien te bereiken, mijn favoriete plekjes bezoeken. En dan is er natuurlijk nog de Maupassant-wandeling, waar ik nu erg veel zin in heb.
Ik wandel langs het standbeeld van Chevalier de la Barre en kijk naar een ander stukje Parijs. Ook de Eiffeltoren lijkt me plots heel banaal, hoewel ik toch wat onder de indruk blijf van hoe deze ooit hoogste toren ter wereld uit de rest van de Parijse soep uitrijst. Het lijkt wel een van zijn rode kleur ontdane, verroeste A van Antwerpen, die in de kruin een flinke scheut heeft gekregen. Wat is dat toch met mij vandaag? Misschien moet ik plekken opzoeken die voor mij langer geleden zijn?
Ik haast me voorbij de Place du Tertre, waar volgens een plaatje aan de muur het allemaal begon voor het automerk Renault. Ook dit gezellige pleintje lijkt wat van haar glorie te zijn verloren. Ik kuier door de Rue Norvins, die me doet denken aan de Rue des Bouchers in Brussel, en word goedgezind van het wijsje dat twee violisten vrolijk uit hun instrumenten toveren. Met goede vooruitzichten in het achterhoofd, probeer ik me door de toeristenmassa heen te molenwieken. Op de gevaarlijk hellende Place Goudeau, verfris ik me aan de kariatidenfontein, en filmt een cameraman van Paris Authentique hoe ik mijn dinosauruskoek verorber. In de Rue Pilon passeer ik het literair café Bel’ Air, waar ik het volgende opschrift lees: “Une orgie de lecture. Il faut avoir tout lu, et puis, de tous ces mots écrire un livre qui n’existe pas.” Wijze woorden. Snel de Boulevard de Clichy door, een ware ‘seksboulevard’, om vervolgens een bouche de métro in te duiken. Zo neem ik de metro van Blanche naar Madeleine.


En hier begint dan eindelijk mijn wandeling! Ik ben al snel onder de indruk van de magnifieke voorgevel van de kerk, maar binnenin is het gewoon nog eindeloos mooier. Wat een weelde! Toch wel één van de mooiste kerken die ik van binnen heb mogen bewonderen, en dat wil ondertussen heel wat zeggen! Ik wandel blij de kerk buiten en zet m’n zinnen op de Place de la Concorde, die in al haar glorie het einde van de Rue Royale markeert. In die straat heeft Guy de Maupassant trouwens vier jaar lang een doodsaaie administratieve job gehad op het ministerie van Zeevaart, het Ministère de la Marine. Ik vind het gebouw in kwestie, maar vind niet het plaatje dat vermeldt dat de beroemde schrijver hier heeft gewerkt. Maupassant verveelde zich er trouwens dood. Wat wil je ook? De man was een echte bon-vivant, die zich liever in het gezelschap van mooie vrouwen begaf, en met zijn kano zijn geliefde Seine temde.

Het uitzicht over de Place de la Concorde is natuurlijk ook heel vertrouwd, maar het blijft me verbazen. Wat een pracht. De goudgetipte obelisk, de standbeelden, de fonteinen, het begin van de Tuileries – die ik verder op de dag per ongeluk links laat liggen, jammer maar helaas – en in de verte de koepel van Les Invalides en de slanke Eiffeltoren. En God, wat is het mooi weer. En warm. Het wordt een stralende dag. Ik begeef me richting Champs-Elysées, waar de ‘mensenstroom’ gelukkig nogal meevalt. Een agent waarschuwt me dat ik niet in het met politiewagens bezaaide Avenue Gabriel moet lopen, maar “tout droit” via de Allée Marcel Proust het park in.
Op één van ’s werelds meest beroemde straten ervaar ik een gezellige korte wandeling. In de verte ontwaar ik de Arc de Triomphe en de Grande Arche, als dominosteentjes die te ver uit elkaar zijn geplaatst om nog effect te hebben. Ik wandel langs het Petit Palais en het Grand Palais, bijzondere maar iets te flamboyante en daarom vrij lelijke paleizen die me nooit echt hebben kunnen boeien. Bovendien is het zicht op de Pont Alexandre III en Les Invalides veel meer de moeite waard. Al dat goud schittert in de meizon. En dan is er de Seine natuurlijk! Eindelijk! Zelfs de miskleun van een Montparnasse, die ook hier weer opduikt, kan het visuele plezier niet bederven. Hier heb je werkelijk een magnifiek uitzicht.

Langs de Pont des Champs Elysées, aan de typische bateaux-mouches, proberen twee Japanners de typische Eiffeltoren-foto te nemen. Het is heerlijk wandelen langs de Seine. Net zoals Bart Van Loo steek ik bij metrostation Alma-Marceau de Avenue Montaigne over. Van de Sacré-Coeur is echter weinig te zien door de mooie, groene platanen (of zijn het esdoorns?) die de laan bevolken. De Avenue Montaigne ligt er trouwens rustiger bij dan toen Bart Van Loo hier is geweest, die door een toeterende automobilist werd verjaagd. De basiliek lijkt schattig klein, als van Playmobil, en vooral ontzettend ver weg. Dat ik daar slechts twee uur geleden nog heb gestaan!
In de Rue du Boccador ligt de laatste Parijse woonplaats van onze sympathieke Normandiër. Na een leven vol feesten en vrouwen krijgt hij op nog veel te jonge leeftijd syfilis. Ziek brengt hij hier zijn laatste dagen door. Ik wandel de avenue uit die recht naar de Champs-Elysées leidt. Het is ontzettend warm en ik heb vreselijk veel dorst. Ik geniet van de laatste meters tot de Arc de Triomphe, die daar nog steeds indrukwekkend staat te wezen. Ik verbaas me vooral over de details die de triomfboog versieren. Zelfs de allerkleinste beeldjes moeten nog even groot of groter zijn dan een mens. Napoleon heeft dan toch nog iets goeds gedaan. Ik neem een detailfoto van het reliëf van de dood van Generaal Marceau. Via de ietwat saaie Avenue Hoche kan je tot aan het immens gezellige Parc Monceau, dat iets voorbij de Japanse ambassade ligt, lopen. Je wandelt er binnen via een vergulden poort die me erg aan die van de parkjes en pleintjes in Nancy doet denken, mijn vorige passage in Frankrijk.

Wat een schoonheid tref ik aan in dit door Maupassant zo geliefde park, dat vooral in Fort comme la Mort treffend wordt beschreven. Eindelijk een plek waar ik voor het eerst kom op deze wandeling door Parijs. Niet opnieuw een bevestiging van wereldberoemde monumenten die ik voor de zoveelste keer aanschouw. Het is geen Parc du Luxembourg… maar toch! Ik vind het een ideaal plekje om tot rust te komen. En dat wordt dan ook gretig gedaan op deze zondagnamiddag. Overal zie ik joggers, picknickers, spelende kinderen en zonnende dames tussen de weelde aan frisse bomen en planten, de bruggetjes, de watervalletjes, de paviljoentjes, de arcades. De talloze witte standbeelden maken het helemaal af. Ook Maupassant genoot van de combinatie van al dat groen en al dat wit. En nu staat hij zelf tussen die heren van weleer, waaronder ook nog onder andere Chopin. Kinderen beklimmen het standbeeld van de schrijver, en één jongetje trapt zijn blauwe voetbal zelfs wat oneerbiedig tegen de vrouw die onderaan Maupassants borststuk droevig ligt te wezen. Misschien lezen ze later ook met plezier in de ontzettend ontroerende meesterwerkjes die deze schrijver in zijn korte leven heeft neergepend. Of ergeren ze zich dood aan de door hun leerkrachten opgelegde literatuur. Dat kan ook.

Ik geniet nog wat van het mooie weer in dit vertederende park, en vertrek dan richting Place du Général Catroux, waar ik, net als Bart Van Loo, het standbeeld van Alexandre Dumas begroet, die ik later op de dag nog in niet levende, maar dan toch dode en gekiste lijve zou ontmoeten. Een sympathieke dame wijst me de weg naar de Rue J. Bingen, waar de schrijver van Boule de Suif nog heeft gewoond, niet ver van het appartement van zijn goede vriend Croisset. De vrouw heeft net al een andere toerist te woord gestaan en zei al lachend dat ze hier toch al het bureau de renseignements is. Wanneer ze met haar hondje verder wandelt, vraagt ze aan een lichtjes verbaasde voorbijganger of hij toevallig ook geen informatie nodig had. Ik wandel verder. Het gebouw waar Guy de Maupassant zich volgens Bart Van Loo in had teruggetrokken, huisvest nu de ambassade van Zimbabwe. Als ik niet fout zit, tenminste. In elk geval vind ik geen herdenkingsplaatje, terwijl het voormalige appartementsgebouw van Croisset dat wél heeft.
De wandeling loopt op zijn einde, maar eerst moet ik nog heel wat boulevards en avenues afwandelen om bij het eindpunt én beginpunt van deze wandeling te geraken. Hoe saai. Ik snak weer naar de Seine en bedenk me dat ik waarschijnlijk niet meer in Chatou, één van de lievelingsplekjes van Maupassant, zal geraken. De namiddag begint stilaan op zijn einde te lopen en ik moet nog naar het kerkhof waar het allemaal voor de schrijver is geëindigd. Ook heb ik ontzettend veel zin om eindelijk het Panthéon eens te bezoeken en mijn Franse helden in hun tombe te gaan groeten. De boulevards vervelen me op den duur. Vooral de eentonige Hausmanniaanse blokken steken me tegen. Maupassant was dan weer een echte boulevardier, die hier ontzettend graag kwam flaneren. Waarschijnlijk zagen de boulevards er in de negentiende eeuw ook iets appetijtelijker uit.
Net als Bart Van Loo begin ik moe te worden en beginnen mijn voeten een beetje zeer te doen. Ik twijfel even om de metro te nemen, wanneer ik plots luid en laag gezang hoor, aangemoedigd door een fluitje. Het komt van het Place Saint-Augustin. Overal in de boulevard staan combi’s, tientallen combi’s. Op het plein zelf staan een stuk of honderd mensen met blauwe vlaggetjes te zwaaien en luidkeels te zingen. Ik ga er wat tussen staan en vraag iemand wat ze precies zingen en wat er gebeurt. Geen antwoord. Een tweede persoon vertelt me trots dat dit de herdenking van Jeanne d’Arc is. En warempel, het standbeeld van deze maagd uit Orléans staat in het midden van het plein, minstens zo potsierlijk als haar standbeeld in Orléans, of die in Reims. Naast het in ere houden van een eeuwenoude traditie, lijkt het me ergens ook een nationalistische, veel te christelijke bedoening. Op één van de spandoeken lees ik zelfs “La France est chrétienne et doit le rester!”. Ik moet eens lachen. Maar hey, eindelijk wat leven in de boulevardbrouwerij. Langzaam maar zeker steek ik de stoet voorbij. Vooraan berijdt een 21e-eeuwse Jeanne d’Arc haar witte pony.

Net wanneer ik de stoet heb voorbijgestoken, bereik ik de Opéra, die Bart Van Loo prachtig, maar Maupassant van slechte smaak vindt. Het duurt even voor ik besef dat deze opera er heel anders uitziet dan ik me herinner van drie jaar terug. Dan valt mijn euro. Ik sta hier weer aan de Madeleine-kerk! Het beginpunt van de wandeling. Ik moet de Opéra zijn mislopen. Het is even wandelen maar uiteindelijk bereik ik dan toch dit weergaloze gebouw, dat me de kers op de taart van Parijs lijkt, ware het niet dat de Opéra op zich eigenlijk al een soort taart is. Ik blijf een tiental minuten kijken, uit pure adoratie voor toch wel één van de mooiste monumenten van Parijs.

Eigenlijk is mijn wandeling hier ten einde, maar er zijn nog verschillende Maupassant-gerelateerde plekken die ik vandaag wil bezoeken. Chatou zal voor een andere keer zijn, maar mijn volgende halte is de Notre-Dame, die ik gewoon op elk bezoekje aan Parijs moet gezien hebben. Ik wandel rustig zuidwaarts en stap zonder er erg in te hebben het gigantische plein van het Louvre binnen. Daar smullen mijn ogen nogmaals van de indrukwekkende architectuur, de in de zon schitterende glazen piramides, het ruisende water en de gezellige drukte. In de doorgang naar de Cour Napoléon hoor ik viool spelen. Ik kijk op en zie daar diezelfde violisten als vanmorgen even enthousiast hun ding doen. Ik steek de Pont des Arts over, vanwaar ik alweer een prachtig zicht over de Seine en talloze bekende monumenten heb. Op de Quai de Conti vragen twee toeristen me waar het Louvre is. Ik wijs naar het imposante en eindeloze lange gebouw aan de overkant van de rivier en eerst geloven ze het om de een of andere reden niet. Eigenlijk is de omvang van dit paleis echt wel indrukwekkend.
Na enkele minuten kuieren in de Quai de Conti, ontwaar ik de sympathieke Henri IV in de verte, die nog steeds even fier op de Pont Neuf de wacht houdt, met wakend oog op het Ile de la Cité. In een van de talrijke boekenwinkeltjes langs de Seine, koop ik de verhalenbundel van Boule de Suif, een Albin Michel editie uit 1957 met een heel mooie cover. In m’n nopjes wandel ik naar het gezellige eilandje, en passeer ik het kleine bordje dat het destijds in de doofpot gestopte bloedbad van oktober 1961 toch nog min of meer eer aandoet. Toen werden onschuldige Algerijnse betogers zonder pardon door de Parijse politie neergeschoten en in de Seine gedropt. Alweer een zwarte bladzijde uit de bloederige Franse geschiedenis, maar één die door veel Fransen maar al te graag wordt omgeslagen. Ik nader de Notre-Dame, ga naast Karel de Grote staan en bewonder de in gestalte bescheiden kathedraal. Vooral vanop de Petit Pont heb je hier een heel mooi zicht op.

Dan in rechte lijn, voor zover dat mogelijk is, naar het Panthéon, met haar ontzagwekkende grote hal, inclusief de slinger van Foucault, en de crypte met de tombes van Voltaire, Rousseau, Zola, Hugo, Dumas en heel wat graven en revolutionairen, waaronder de urne met het hart van Gambetta. Met bijna religieuze verbijstering sta ik tot twee maal toe aan de grond genageld. Eerst bij Voltaire, daarna bij Rousseau. In beide gevallen loopt mijn hart over van respect en bewondering voor deze twee grote denkers uit de 18e eeuw. Ik wil er niet weg. Ik loop door naar de overige kamers van de crypte en ben een beetje van m’n melk wanneer ik merk dat de drie monumentale schrijvers Emile Zola, Victor Hugo en Alexandre Dumas in lelijke, kale, onversierde tombes in een kamertje bijeen zijn gepropt. Ik groet hen, blijf even staan, groet hen weer en verdwijn. De geestelijke vaders van Jean Valjean, Quasimodo, de drie musketiers, Edmond Dantès en Etienne Lantier liggen hier heel dicht naast elkaar te slapen.

Tijd voor wat rust in de magnifieke Jardin du Luxembourg. Daar ik van plan ben om het graf van Maupassant te gaan bezoeken, ga ik even op een stoeltje tussen de palmbomen zitten en lees ik voor de zoveelste keer hoe Bart Van Loo het tragische en pijnlijke einde van de schrijver van Le Horla beschrijft. De laatste jaren van zijn leven maalt de syfilis zijn hersenen volledig om. Maupassant wordt paranoïde, depressief, angstig, en uiteindelijk knettergek. Verschillende keren probeert hij zelfmoord te plegen om uit deze eindeloze nachtmerrie te ontwaken, en nooit meer wakker te worden. Het lukt hem niet. Zijn lijdensweg blijft maar duren, tot op 6 juli 1893, wanneer deze Normandische levensgenieter finaal naar de eeuwige jachtvelden vertrekt. Hopelijk heeft hij er rust gevonden en kan hij er dagelijks kano gaan varen, op de Lethe dan, want die laatste jaren van zijn veel te korte leven, kan hij maar beter vergeten.
Na de gezellige bedrijvigheid in de Jardin du Luxembourg – een park waarvan ik me beloof dat ik hier elke keer zal terugkomen wanneer ik Parijs bezoek – haast ik me naar het Cimetière de Montparnasse, waar ik, alvorens mijn wandeling in schoonheid af te sluiten op de Trocadera, met een knap uitzicht op de Eiffeltoren en de Champs de Mars, toch nog even wil binnenspringen. Een oudere vrouw waarschuwt me twee straten achter het park al dat het kerkhof binnen twee minuten sluit. Natuurlijk ga ik te laat komen. Ik rep me voorbij die lelijke toren, maar ben inderdaad te laat, het kerkhof is gesloten. Lichtjes verslagen ga ik op een bankje zitten en lees ik nog wat in Parijs Retour, terwijl een grijnzende Tour de Montparnasse vol leedvermaak op me neerkijkt.

FIN



--> Bij m'n tweede wandeling, op de Belgische nationale feestdag, was m'n eerste taak natuurlijk Maupassant te gaan begroeten. Het verslag hiervan vindt u onder 'Honoré de Balzac in Parijs'.


Bron: Van Loo, Bart, 2006, Parijs Retour, Antwerpen: Meulenhoff | Manteau.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten