Ik ben de das gevolgd in zijn dassenhol.
Oh dat was een wonder.
Wonder boven wonder dat die das nog lachen kon na wat hij mijn jongen had aangedaan. Na al dat huilen naar een plichtsverzakende maan.
Vol pillen werd ik gepompt maar ik behield mijn gestalte. Nochtans kan ik maar weinig met gestalte aanvangen. Parels voor de zwijnen maar vooruit dan maar.
Vuistdikke joints heb ik gepaft met Gandalf de Gele en Hij-Wiens-Naam-Haas-Is.
Een grijns van oor tot oor gaat niemand hier vooraf. En al zeker niet de kat. Nog veel minder de veelvraat. Bij voorbaat verbannen. Vergeef hem al dat potten en vergaren. Vergeef hem het kinderverminken en betonneren en jongleren met al het leed in de wereld.
Al het leed. Pijn. Geen pijn. Zonder leed.
En natuurlijk verscheen ik voor de keizerin. Ze dreigde de das een kopje kleiner te maken maar het was hem wel degelijk gelukt mij helemaal naar hier te brengen.
Dus hier was ik dan. De zelfverklaarde leider op het matje geroepen. Alle lijders kosmisch afgestraft.
Ze kende mijn naam. De vierletternaam. De naam die niemand nog zou noemen.
Ze zei je bent het zwarte schaap in een wereld die op de afgrond balanceert.
Ze zei hier kan je keizer worden.
Regnant vroeg ik.
Consort zei ze.
Maar haar huid was perkament en haar buit was permanent.
Ik weigerde beleefd en ze wierp me voor de leeuwen.
Maar die hadden net gegeten.
Dus bond ze mijn handen en voeten aan elkaar vast en katapulteerde ze me de grauwe rivier in.
Echter de rivier staat droog want het regent haast nooit in het rijk aan de overkant.
De landing was zacht en dus koos ze voor het rad.
Maar het rad had ik al eerder overleefd en de muren van die bar zullen nooit meer hun oorspronkelijke kleur krijgen. Voor het personeel en het vaste cliënteel is er een VOOR en een NA. En heeft Michiel Baets deze vervloekte zaak al opgelost? Ik vrees ervoor.
Ook de das wist hoe dit afliep. Ook voor hem een VOOR en een NA. Ook hier woekeren trauma’s als onkruid. En dus smeekte hij haar om me nog een laatste kans te geven.
Maar de das had nog weinig krediet bij zijn meesteres. Zo gaat dat.
En zo kwam het dat ik, met een grote opdracht en een laatste kans in mijn rugzak, werd teruggestuurd.
Maar de gaaien en de ijsvogels en de reigers en de putters en de gieren pikten daar de ogen uit alle burgers van de hele wereld. Het was de ragnarok. Het vagevuur voorbij. En dan linksaf de hellemond in.
Dat alles was maar een droom geweest.
Misschien ook de keizerin. En de das. Het haatzaad. De kwallen. En ook de jongen zonder pijn.
Wie weet allemaal een droom. Of op zijn minst verzinsels en hersenspinsels. Zoals ook mijn noorderburen dat waren. Het duivelse duo. Zij die mijn put hebben gegraven. Mijn ondergang gedolven.
En wat met mijn discipelen? Was dat nu zo’n typische jezusdroom? Zo eentje waarbij je droomt dat de evenaar door je reet loopt. En ineens alle meridianen en keerkringen erbij.
Meditatie of medicatie. Wat is waar en wat niet. Het begint wat afgezaagd te worden. Misschien wil ik gewoon zijn. Misschien wil ik gewoon met een bosje winkelzakken over de Meir wandelen en kopen en aanschaffen en verwerven en consumeren tot ik dorst krijg en de eerste de beste kroeg binnen wandel. Maar niet die op de Meir. En ook niet die op de Groenplaats. Misschien op de Melkmarkt of de Kaasrui of de Troonplaats of het Mechelseplein. En daar zuip en zwelg en bras en pintelier ik tot ik niet meer op mijn benen kan staan en al mijn winkelzakken voor de toog laat liggen wanneer ik al kotsend en brakend en overgevend en vomerend de weg naar buiten zoek. Op de tast. En zo maak ik alle stamgasten nog kwader dan ze al waren en krijg ik de ene vuist na de andere in mijn gezicht maar ik geef niet op en blijf braken want daar ben ik tenslotte voor naar hier gekomen en ik heb net een heel leven lang in een andere dimensie doorgebracht en werd voor de leeuwen geworpen en in de rivier verdronken en nog geradbraakt op de koop toe en bijna moest ik met een honderdplusser trouwen en voor rouwen heb ik nog geen tijd gehad want ik had hem graag de jongen.
En nu is hij dood.
Het is snikheet en de mensen genieten van het warme weer. De mensen permitteren zich het een en het ander. Zonnig is haast elk gezicht. Alleen het mijne is dat niet.
Een jonge vrouw die de vrolijkheid zelve speelt, maar dan met complete overacting, stapt op me af en ik zet me schrap.
Wat ze ook zal vragen, ik heb er ofwel geen tijd ofwel geen geld voor.
Dag meneer, als je op dit moment een kindje zou kunnen redden, zou je dat dan doen?
Mogelijk heb ik de vraag niet goed verstaan want ze reageert gechoqueerd wanneer ik zeg dat ik dat absoluut niet zou willen.
Ik laat haar in haar met stomheid verslagen moment waardig en beweeg me verder richting Meirbrug. Pas ettelijke seconden later besef ik wat ze me echt had gevraagd. Allicht zou daarna nog een vraag zijn gevolgd, eentje waarvoor ik noch tijd noch geld zou hebben. Hoewel tijd heb ik veel en geld heb ik geen.
Dag meneer, als je op dit moment een kindje zou kunnen krijgen, zou je dat dan doen?
Zoiets. Dacht ik.
Het complete gebrek aan een kinderwens zou menig mens tot in het diepst van z’n zijn schokken maar dit is overdrijven. Maar blijkbaar ging het dus om kinderlevens redden. En nu ben ik de klootzak. Waar ik ook ga of sta, reis of blijf, lig of zit, ik ben altijd de klootzak. Soms ook de goedzak. Geen middenweg mogelijk in mijn banale leven.
Dat dasloze, zaadloze, kwalloze leven. Dat leven waarin iedereen, zonder enige uitzondering, lijdt. De ene al intenser dan de andere. De andere al gewilliger dan de een.
Welk leven te kiezen. De blauwe of de rode pil. Krimpen of groeien. Of dezelfde gestalte. Altijd maar weer diezelfde gestalte. Tot in den treure.
Ik weet het niet.
Ik weet ook niet of dit de juiste vraag is.
Ik weet zelfs niet of eender welke vraag aan de orde is.
Of er orde is.
Of er is.
Existeer ik?
Lijd ik?
Denk ik?
Het kan me eigenlijk niet schelen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten