Kosovo - Newborn heldinnen
Hello my friend! Taxi! Corona!
Het virus is geland in Noord-Macedonië, met slechts zeven gevallen voorlopig. Toch worden evenementen afgelast en zijn musea gesloten. Dit land is er sneller bij met maatregelen, wellicht omdat er zoveel meer op het spel staat. Een busje voert me naar het noorden. Daar ligt het relatief onbekende Kosovo, een landje dat we nog steeds met oorlog en etnische zuivering associëren. Nog altijd wordt deze jonge ex-Joegoslavische staat niet erkend door Servië, Rusland en zelfs Spanje en Griekenland. De oorlog ligt in het recente verleden en vers in het geheugen, in onzichtbare maar sterk aanwezige littekens. Het land bloedt niet meer maar recupereert nog.
Eeuwen van overheersingen (Byzantijnse, Bulgaarse, Ottomaanse, Habsburgse, Servische...) lieten hun sporen achter. Kosovo is een multi-etnische smeltkroes, ook al is bijna 90% (!) Albanees. Langs de witte toppen van het Sharrgebergte rijden we naar de hoofdstad. Akkers, rode daken, witte minaretten onder een stralende voorjaarszon. We passeren al meteen een kwart van het land voor we halt houden in Prishtina. Wat houden de Kosovaren van de V.S. Afbeeldingen van Bill Clinton, het Vrijheidsbeeld bovenop een wolkenkrabber, overal Amerikaanse vlaggen in het straatbeeld. Lichtjes surrealistisch.
Op het Zahir Pajazitiplein heerst een gezellige drukte. De Kosovaren genieten van deze mooie dag. Kinderen racen in mini-autootjes, een brede lach op het gezicht. Opvallend is het grote portret van de geliefde Ibrahim Rugova, de 'Gandhi van de Balkan', op een van de gevels. Het smoezelige Grand Hotel Prishtina domineert het zicht. De lobby is kil, smerig en verlaten. Hier werkt een automatische deur niet meer, daar het lampje van de lift.
Zahir Pajaziti, eerste commandant van het bevrijdingsleger UÇK en gesneuveld in de burgeroorlog, wordt hier als nationale held geëerd met een standbeeld. Boven hem zowel de Kosovaarse als de Albanese vlag. Ook Moeder Teresa heeft haar eigen standbeeld hier, halverwege de gelijknamige wandelboulevard. Overal terrasjes en boekstalletjes, gezelligheidsfactor 10.
Aan het einde van de laan, tegen een achtergrond van tientallen Amerikaanse vlaggen, vind ik het ruitersbeeld van de Albanese strijder Skanderberg, aanvalsklaar. Hier, aan de toegang tot de Turkse wijk, ligt het parlement, waar Rugova in 1990 clandestiene Kosovaarse verkiezingen organiseerde en waar nog maar twaalf jaar geleden de onafhankelijkheid werd uitgeroepen. Met een krop in de keel bekijk ik de gezichten op de honderden foto's die uithangen op een doek. Al deze zeer jonge mannen vonden de dood in het jaar 1999...
Meer over deze vreselijke oorlog leer ik in het Kosovo Museum, waar legeruniformen en grof geschut worden tentoongesteld. In de archeologische collectie zijn vooral de 6000 jaar oude terracottabeeldjes van de Vinca-cultuur bezienswaardig. Verder is er weinig te bezichtigen want de rest van de collectie wil Servië niet teruggeven.
Onder Joegoslavisch bewind werd de oude bazaar in de Ottomaanse wijk gretig met de grond gelijk gemaakt, onder het luidkeels zingen van de Internationale - het zoveelste slachtoffer van de communistische afbraakcultuur van de 20e eeuw. Gelukkig blijven er nog een handvol stenen moskeeën overeind. De Ottomaanse klokkentoren vergezelt hun minaretten in de skyline van het historische centrum. De muezzin klinkt als een samenzang van de verschillende minaretten. In de imposante Koningsmoskee zie ik tientallen moslims hun geloof beleiden. Ernaast staat de hamam te verkrotten.
Achter de moskee begint de Groene Markt. Een belevenis. Op deze uitgestrekte markt kan je zowat alles kopen, van fruit en kledij tot televisies en auto-onderdelen. Turkse popmuziek versterkt het oosterse gevoel. Sommige delen van de Groene Markt lijken meer op een stort. De meest uiteenlopende voorwerpen liggen er verspreid op de weg.
In de Ottomaanse wijk Vellusha spot ik nog enkele oude woningen, waarvan sommige er vervallen bij staan, sinds de eigenaars zijn verbannen of vermoord. Het Etnologische Museum Emin Gjiku is in twee van deze panden gevestigd (al wordt er één van gerestaureerd). De keuken, zitkamer en gastenkamers zijn authentiek ingericht. Opmerkelijk is dat ik er alleen rondloop, geen personeel of bezoekers te zien.
Vlakbij het Pajazitiplein bevindt zich de studentenwijk. Op een uitgestrekt veld staat een Servisch-orthodoxe kathedraal in verval. Die was nog niet voltooid in 1999, toen de bouw werd stopgezet en Serviërs en masse uit Kosovo wegvluchtten. De Albanezen malen er niet om. Het heiligdom staat er zo eenzaam, het is een wat vreemd zicht.
Ertegenover zit het uiterst bizarre bibliotheekgebouw, een wel heel origineel ontwerp van Andrija Mutnjakovic. De 79 witte koepels en het labyrint van reuzendraadgaas maken het wellicht het meest opmerkelijke gebouw van het land. Ook binnen is de bib interessant, met name de Amerikaanse leeszaal is erg leuk.
's Avonds paradeer ik over de Bulevardi Nënë Teresa. Drink raki op een gezellig terras. Observeer de straathonden. Luister naar skaversies van nummers van The Killers, Arctic Monkeys en The Strokes die op het terras te horen zijn. Bill Clinton, van op een groot doek aan de gevel boven het café, zag dat het goed was.
Raki is een gevaarlijk beestje, denk ik de volgende ochtend terwijl ik me door de straten van Prishtina sleep. Een ontbijt (van nog geen €3) doet me goed. Voor het opvallende jeugdpaleis staat een belangrijk symbool voor de Kosovaarse onafhankelijkheid. Om de zoveel tijd mogen kunstenaars de grote letters N E W B O R N op hun manier vormgeven. Momenteel staat het in het teken van geweld tegen vrouwen en verkrachting als onvermijdelijke gevolgen van conflicten. Aan de overkant van de straat brengt een prachtig silhouet van een vrouwengezicht hulde aan de etnisch Albanese vrouw tijdens deze vuile oorlog en herdenkt het de verkrachting van 20.000 vrouwen door Servische soldaten. 'Heldinnen' heet het monument.
Veel bestaansrecht heeft de gloednieuwe Nënë Terezakathedraal eigenlijk niet. Er wonen amper katholieken in Prishtina en kijk hoe groot deze door het Vaticaan gefinancierde 'leegstand'... Reclame werkt. Coca Cola is hier koning en Bill Clinton president. Met een blikje cola in de hand kijk ik naar zijn standbeeld en zijn doek op zijn boulevard. De Amerikaanse president gaf in 1999 zijn fiat voor de NAVO-bombardementen op Servië, wat voor een ommekeer in de burgeroorlog zorgde.
Ook het weer is helemaal omgeslagen. In de ochtend is het al drukkend warm. Ik reis naar Gračanica, waar ik het schitterende Servisch-orthodoxe klooster bezoek, in Byzantijnse en gotische stijl. Het pronkstuk ligt in een vredige ommuurde tuin. De fresco's zijn van een ontroerende schoonheid.
Tussen de roodbruine heuvels van Oost-Kosovo ligt het Badovcmeer. Vlakbij Novo Selo, aan het meer, bezoek ik een rusthuis voor de zogenaamde restaurantberen. Deze dieren werden tot voor kort door Roma's aan een ketting in restaurants vertoond, tot vermaak van de klanten. Deze vorm van dierenmishandeling is nu verboden en 19 bruine beren vonden een onderkomen in dit reservaat. Het is een hele wandeling langs de elektrische hekken. Zes van deze sympathieke bewoners mag ik ontmoeten. Magnifieke dieren.
De kooi waarin Kassandra, een stoere berin van 18 jaar oud, elf jaar lang werd vastgehouden, is gereconstrueerd om ons een idee te geven van hun lijdensweg. Veel te klein uiteraard. In het reservaat kunnen de beren hun geluk niet op. In een boom schaterlacht een wielewaal, als wil hij dat geluk in geluid vertolken. Op de terugweg kwakt de taxichauffeur een grote klodder handgel in mijn handen. "Corona."
Terug in de hoofdstad drink ik nog een laatste keer wat op een terras aan de wandelboulevard. Het lijkt wel zomer. Tegen de late namiddag vertrek ik naar Prizren, stad in het zuiden van Kosovo, bij het Sharrgebergte. Onderweg prachtige berglandschappen en een groot monument voor het UÇK. De ondergaande zon geeft het landschap een gouden gloed.
Prizren ligt pittoresk te wezen aan de Lumbardhi. De vele minaretten en Ottomaanse huizen brengen me snel in oosterse sferen. Ik dineer in Shatërvan, een gemengde wijk met Ottomaanse en Servische invloeden. Kinderen spelen tikkertje aan de centrale fontein. Iedereen heeft de mond vol van het virus. Figuurlijk dan, er zijn nog geen slachtoffers in Kosovo, terwijl in België het aantal de pan uit swingt, en in Albanië en Noord-Macedonië er ook al enkele gevallen bekend zijn.
De Albanees Edmund neemt me mee naar een bar in Shatërvan en vertelt trots over zijn land (voetbal, judo, Dua Lipa, Rita Ora) en zijn stad (het kortfilmfestival Dokufest). Zijn neven vochten mee met het UÇK. Sommige verhalen zijn te gruwelijk om hier te herhalen. Vol lof spreekt hij over Rugova en de V.S. De laatste fijne avond van mijn reis. Al weet ik dat op dit moment nog niet. Wanneer we de Stenen Brug over de Lumbardhi oversteken en de grote Sinan Pashamoskee en het fort, 500 meter boven de stad, gadeslaan, weet ik waar deze magische plek me aan doet denken: Mostar. Misschien met een snuifje Skopje. In elk geval belooft de morgen een mooie stadswandeling.
De Ottomaanse en Joegoslavische bezettingen hebben magnifieke sporen achtergelaten: moskeeën, hamams, tekkes, orthodoxe kerken... Zo is er de Byzantijnse kathedraal die moskee werd en daarna weer kerk, die sinds de aangestoken brand in 2004 nog steeds op renovatie wacht. Net als andere Servische plekken wordt ze nog steeds door politie bewaakt. Een oude hamam kreeg er een lange witte uitkijktoren bij, een interessante look.
Heel rustgevend is de binnenplaats van de Helveti tekke, de spirituele oase van de soefi's. Het geluid van de marmeren fontein zet aan tot meditatie. Aan de overkant van de straat een magnifieke hamam uit de 15e eeuw, met een hele hoop koepels. Een even vredig gevoel krijg ik op de binnenplaats van een van de vele schitterende moskeeën. Ik ben er alleen met de zomer. Op slechts een paar dagen tijd is de Balkan van winter naar zomer overgeschakeld. Verwarrend, ook voor de Kosovaren.
In Shatërvan geraken de terrasjes al in de voormiddag gevuld. Tijdens mijn wandeling door de authentieke straatjes wisselen monumentale kerken en moskeeën elkaar af. Een van de kerken in de Servische wijk is niet aan de Albanese volkswoede van 2004 ontsnapt. De politie kwam te laat. Het ligt op de fortheuvel, als een halve ruïne. Na een flinke klim word ik beloond met een fabuleus panorama over Prizren en haast honderd minaretten, de Sharrbergen en de heilige berg Pashtrik op de grens met Albanië.
De fortruïne bevat nog enkele sporen uit de Ottomaanse periode, toen het als legerbasis voor de Turkse soldaten diende. Het is haast een stadje op zich. Het spectaculaire uitzicht blijft verbazen. Van op de kazematten klinkt de muezzin als een buitenaardse kakafonie die de hele stad overkoepelt. Tranen in de ogen.
Ik bol uit in de volkse wijk Marash, aan het water. Hier wonen zowel Albanezen, Bosniakken als Turken. Een 400 jaar oude plataan buigt zich over de rivier, een mythische plek. Aan de overkant van de Lumbardhi ligt de historische site van de Liga van Prizren. Hier werd in de 19e eeuw de Albanese staat opgericht. Dit is de mooiste stad die ik in de zuidelijke Balkan zag, na een week reizen. Voor me ligt nog een volle week, in drie landen waar de tweekoppige arend regeert. In de praktijk loopt de reis bijna op haar einde...
Noord-Macedonië (bis) - Corona! Corona!
Om terug naar Skopje, ten zuiden van Prizren, te reizen, moet ik eerst via Prishtina, in het noorden van Kosovo. Vooruit dan maar. Ik had tot de volgende ochtend kunnen wachten, maar achteraf bekeken zou dat een grote vergissing zijn geweest. De 1986 meter hoge Pashtrik blijft in zicht. Een passend symbool voor de eenmaking van Albanië en Kosovo? De nationalistische Albanezen zouden er dan het liefst een stuk Macedonië bij nemen. Maar de Macedoniërs vinden dat ze al genoeg land hebben afgestaan. De rode Albanese vlag wappert in elk geval in al deze landen. Ik heb er al zoveel gezien en ben nog niet eens in Albanië geweest.
In Prishtina wil geen enkele bus me over de grens voeren uit schrik voor vertragingen bij controles op het virus, die strenger zijn voor buitenlanders. Beide zuidelijke buurlanden blijken gesloten. Dat is beangstigend nieuws. Ik neem een avondbus naar Ferizaj, in het zuidoosten van Kosovo. Nog een bus, naar Kaçanik, niet ver van de grens, of van Skopje for that matter. Zo dichtbij. Helaas is deze stad berucht om haar IS-strijders. Dat zou er nog wel bij kunnen op deze vrijdag de 13e.
Het is laat in de avond. Ik blijf te lang op de bus zitten - de eindbestemming is de eindbestemming niet - en deze 'rijdt binnen'. Bij het busdepot in de middle of nowhere spreekt niemand Engels. Ze regelen een taxi voor me, die me tot vlak voor de grens brengt, waar een andere chauffeur het overneemt. Pas voorbij de grens, waar de douanier me vertelt dat Albanië op slot is, ben ik echt gerust. De auto's hebben namelijk geen enkele uiterlijke kenmerken die erop wijzen dat het taxi's zijn. In de verte licht het Millenniumkruis in het duister op, een symbool van hoop. Skopje is thuiskomen... dacht ik.
Het is vrijdagavond, zo'n 21u, en alle cafés zijn gesloten, er is bijna geen volk op straat. Ook het vertrouwde hostel, waar ik zo naar uitkeek, is gesloten. De volkse wijk aan het water lijkt verlaten. Een hond huilt. Qua dramatisch effect kan dat tellen. In het centrum zwerf ik van hotel naar hotel. Overal word ik de deur gewezen. Dat het hen spijt maar dat ze geen nieuwe gasten kunnen aannemen. Een nieuwe golf van onderhuidse paniek maakt zich meester van me.
Op een bankje bij het bijna verlaten Plostad Makedonija bel ik het Belgische consulaat op, terwijl ik een Roma die maar niet wil afgeven van me probeer af te wimpelen. Dat hij toch ziet dat ik bezig ben. Een Franstalige werkneemster neemt op en belooft wat rond te bellen naar hotels die nog gasten aanvaarden. Ze vindt bijna niemand. Eén hotel wil me helpen, ik verblijf er als enige gast, de volgende ochtend moet het eveneens sluiten. Morgen nieuwe zorgen, want hoe ga ik in België geraken als alle landen hun grenzen sluiten? Maar vannacht ben ik blij dat ik een bed heb. Nu kan ook mijn hoofd eventjes op slot.
Rise and shine. Een nieuwe bloedhete dag, zonder zekerheden over waar ik vanavond mijn hoofd zal neerleggen. In België moeten alle horeca drie weken lang de deuren sluiten. Een ramp voor de uitbaters. De grote vraag blijft of er nog vliegtuigen naar België mogen. Ter plekke wordt me verteld dat alle vluchten volzet zijn, ook die naar onze buurlanden. Ik kan nog via Belgrado en Wenen maar enkel vanaf morgen. Ik koop een ticket. 27 uur om te doden. En de onzekerheid blijft als een uitgestelde klonter op mijn maag liggen. Na een paar uur van besluiteloosheid keer ik terug naar de stad.
Zo vaak dat ik deze stad al binnen en buiten ben geslopen, als een draaideur. Met een ijsje in de zon, op de oever van de Vardar doe ik, net als de Macedoniërs, alsof alles normaal is. Daar hebben zij meer redenen voor, voorlopig toch. Bij een van de 'restaurantschepen' staat een man dijdiep in de rivier te vissen.
De winter is voorbij, dus enkele van de fonteinen, die voordien werden beschermd, zijn 'uitgepakt'. Beter nog, overdag zijn de horeca wel degelijk open. In m'n favoriete bar, in de oude bazaar, drink ik nog een laatste bosbessenrakija. Het vakantiegevoel is terug. Zelfs met het portret van Josip Broz Tito op de vensterbank. Op het plein met de grote plataan, bij Kapan An, eet ik Turks. Een bodem voor de maag en een balsem voor de ziel.
Op een ander terrasje deelt Faisal, een Albanees van rond de vijftig die in heel Europa heeft gewoond enkele wijsheden met me. De Fransen zijn de meest zelfingenomen Europeanen, de Denen de fierste, de Slovenen de raarste. Maar elk individu is anders en we moeten met een open geest door het leven gaan. Voor hem is het coronavirus een biologisch wapen dat momenteel wordt uitgetest op de bevolking, en Socrates was de grootste onder de filosofen. God komt eerst, zegt hij, dan de mensheid, dan religie. Godsdienst mag nooit ten koste van de mens gaan. De toogfilosoof is een prima erfgenaam van Socrates. De muezzin dient nu ook als avondklok. Om zes uur sluit alle horeca in Skopje.
Het doek van de dag valt over het Zena Park. Mensen vertrekken huiswaarts. Ik naar de luchthaven om de resterende 20 uur uit te zitten. De tijd is wreed in hoe traag ze verstrijkt. In de kleine luchthaven is geen hol te beleven. De barretjes zijn gesloten, er zijn zelfs geen drankautomaten. Ondertussen sluit het ene Europese land na het andere z'n grenzen. Onzekerheid en slapeloosheid woekeren. Nog vijftien uur. Nog veertien.
In België is de toestand kritiek, met 200 nieuwe diagnoses in één dag. Op sociale media merk ik wel een grote solidariteit onder de Vlamingen, op die wc-papierhamsteraars en sluisshoppers na dan. Met drie vluchten voor de boeg wil ik nu ook niets liever dan thuis zitten en uitblazen. Veel reizigers zijn er niet meer. Om tien uur 's morgens kan ik eindelijk water drinken en iets te eten kopen. Bij de douane vraagt men me waarom ik nu ga reizen, dat ik thuis moet blijven. Ik antwoord dat ik ermee bezig ben.
Van Skopje naar Belgrado. Van Belgrado naar Wenen. Van Wenen naar Brussel. Vlekkeloos. Grote opluchting. Wanneer ik die nacht naar mijn eigen nachtwinkel wandel, kan ik het zelf niet goed bevatten. Het is me gelukt. En dat we dat klotevirus nu maar snel op de knieën krijgen.
Bedankt aan de lezers! Hou jullie goed & hou het veilig.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten