Ik voel me vuil. Want dat ben ik ook.
Ik voel me onvolledig.
Ik voel me genaaid.
Ik voel me gepakt.
Ik voel me
Oprecht verbaasd sta ik naar een houten bouwwerk
te kijken, dat middenin de immense zwarte vlakte staat opgericht. Hardhandig
word ik door onzichtbare machten ernaartoe geduwd, de handen op de rug geboeid.
Het is een guillotine.
Danton en Robespierre staan te grijnzen aan
weerszijden van deze 18e-eeuwse moordmachine. Ik schijt mijn broek
onder en snik en snotter en smeek om vergiffenis. Iets in me wil zich
verzetten, maar glijdt uit over een gladde vloer en blijft verslagen liggen.
En toch.
Niet elke vezel in mijn lichaam toont berouw.
Ergens weet ik wat hen te wachten staat want ik ken mijn geschiedenis.
Moorden op industriële schaal. Toen met dit houten
gevaarte. Nu met denkbeeldige muren. Met kaartjes. En stempels. Regelneverij.
Ambtenaren blijven de machine smeren. Enkel een complete verwoesting van de
machine, alle kaderleden, ploegbazen, technici en vervloekte ambtenaren
incluis, kan het tij doen keren.
En achteraf weten de nabestaanden van niets.
Toeten noch blazen haben wir gewusst. Rien de knots wisten wij. Er staat zoveel
in de gazetten, meneer. Je kan toch moeilijk alles gaan geloven wat er in die
vodden staat, mevrouw. Juist geen kloten haben wir gewusst, ja.
Maar iemand heeft die handtekening toch geplaatst?
Iemand heeft op die knop gedrukt. Iemand trok aan de hendel. En
iemand anders aan de trekker. Iemand heeft die holen in de grond gegraven.
Rien de knots, meneer. Wij wisten het niet. En
maar gebaren. Eerst van heil en helfie. Later van krommenaas. Al die
uitdrukkingen voor het grote Niet Weten. Het Weigeren Te Weten.
Juist niks. Nougabollen.
Maar wie zei van ja doe maar? Wie haalde zijn
schouders op toen er nog verschil kon worden gemaakt? Toen alle opties nog open
lagen? Ook de afwezigheid van duizenden doden. Meer aanwezigheid. Minder levens
lozen.
Ik denk aan de lijken die we nooit te zien
krijgen. Ik herinner me hoe kil de rug voelt die men je toekeert.
Ik sluit mijn ogen. Open ze weer. Ergens in mijn
denken moet iets leven dat me op het juiste pad heeft gezet. De guillotine is
in een enorme balzak veranderd. Ik weet dat ik die balzak ben. Ik wil eraan
likken. Het is een besef dat eerst afschrikt maar meteen weer heel juist
aanvoelt.
De balzak kan niet spreken maar is duidelijk wel
over me te spreken. Als medium rollen goedkeurende en zelfs complimenterende
woorden over mijn eigen lippen.
Ik ben mijn eigen brigadier. Ik volg mijn eigen
pad naar verlossing, zoals elke dronken kroegentocht leidt naar mijn bed, dat
van een ander, of een cel. Het ritueel houdt pas op wanneer ik het wil. Ik ben
de balzak. Honoreer de balzak. Op kousenvoeten kom ik steeds dichter bij mijn
doel.
Ik ben een harige huidcocon. Mijn wanden zijn doorzichtig
gemaakt door de vele lichaamssappen. Ik kijk naar buiten en aanschouw vele
weilanden, dichtbevolkt met vegetatie. Grote groene vlakken langs alle kanten
die nergens lijken te stoppen. Oceanen van gras. Allemaal dierbaren in een
beknotte poging om de hemel aan te raken, maar die altijd in groep zullen
worden aanschouwd. Eens aan de andere kant verdwijnt identiteit als water
tussen de vingers. Het betekent niets. Men spreekt van ‘de doden’, ‘het gras’,
‘het water’. Er is geen individualisme in de natuur en in de dood. Wat groeit
er op de grafstenen, zich verrijkend aan het licht, gehoorzamend aan de zon.
Het zijn legers en legers van gras, oneindig in hun ontoereikende
bereidwilligheid. Ze zijn reeds gestorven voor waar het leven te kort schoot.
Het zijn zeeën van onbeduidend gras, een overzicht van gekortwiekte levens. Wij
leven voort in fotosynthese.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten