zondag 1 maart 2020

Oceanen van gras


Ik voel me vuil. Want dat ben ik ook.
Ik voel me onvolledig.
Ik voel me genaaid.
Ik voel me gepakt.
Ik voel me
Oprecht verbaasd sta ik naar een houten bouwwerk te kijken, dat middenin de immense zwarte vlakte staat opgericht. Hardhandig word ik door onzichtbare machten ernaartoe geduwd, de handen op de rug geboeid.
Het is een guillotine.
Danton en Robespierre staan te grijnzen aan weerszijden van deze 18e-eeuwse moordmachine. Ik schijt mijn broek onder en snik en snotter en smeek om vergiffenis. Iets in me wil zich verzetten, maar glijdt uit over een gladde vloer en blijft verslagen liggen.
En toch.
Niet elke vezel in mijn lichaam toont berouw. Ergens weet ik wat hen te wachten staat want ik ken mijn geschiedenis.
Moorden op industriële schaal. Toen met dit houten gevaarte. Nu met denkbeeldige muren. Met kaartjes. En stempels. Regelneverij. Ambtenaren blijven de machine smeren. Enkel een complete verwoesting van de machine, alle kaderleden, ploegbazen, technici en vervloekte ambtenaren incluis, kan het tij doen keren.
En achteraf weten de nabestaanden van niets. Toeten noch blazen haben wir gewusst. Rien de knots wisten wij. Er staat zoveel in de gazetten, meneer. Je kan toch moeilijk alles gaan geloven wat er in die vodden staat, mevrouw. Juist geen kloten haben wir gewusst, ja.
Maar iemand heeft die handtekening toch geplaatst? Iemand heeft op die knop gedrukt. Iemand trok aan de hendel. En iemand anders aan de trekker. Iemand heeft die holen in de grond gegraven.
Rien de knots, meneer. Wij wisten het niet. En maar gebaren. Eerst van heil en helfie. Later van krommenaas. Al die uitdrukkingen voor het grote Niet Weten. Het Weigeren Te Weten.
Juist niks. Nougabollen.
Maar wie zei van ja doe maar? Wie haalde zijn schouders op toen er nog verschil kon worden gemaakt? Toen alle opties nog open lagen? Ook de afwezigheid van duizenden doden. Meer aanwezigheid. Minder levens lozen.
Ik denk aan de lijken die we nooit te zien krijgen. Ik herinner me hoe kil de rug voelt die men je toekeert.
Ik sluit mijn ogen. Open ze weer. Ergens in mijn denken moet iets leven dat me op het juiste pad heeft gezet. De guillotine is in een enorme balzak veranderd. Ik weet dat ik die balzak ben. Ik wil eraan likken. Het is een besef dat eerst afschrikt maar meteen weer heel juist aanvoelt.
De balzak kan niet spreken maar is duidelijk wel over me te spreken. Als medium rollen goedkeurende en zelfs complimenterende woorden over mijn eigen lippen.
Ik ben mijn eigen brigadier. Ik volg mijn eigen pad naar verlossing, zoals elke dronken kroegentocht leidt naar mijn bed, dat van een ander, of een cel. Het ritueel houdt pas op wanneer ik het wil. Ik ben de balzak. Honoreer de balzak. Op kousenvoeten kom ik steeds dichter bij mijn doel.
Ik ben een harige huidcocon. Mijn wanden zijn doorzichtig gemaakt door de vele lichaamssappen. Ik kijk naar buiten en aanschouw vele weilanden, dichtbevolkt met vegetatie. Grote groene vlakken langs alle kanten die nergens lijken te stoppen. Oceanen van gras. Allemaal dierbaren in een beknotte poging om de hemel aan te raken, maar die altijd in groep zullen worden aanschouwd. Eens aan de andere kant verdwijnt identiteit als water tussen de vingers. Het betekent niets. Men spreekt van ‘de doden’, ‘het gras’, ‘het water’. Er is geen individualisme in de natuur en in de dood. Wat groeit er op de grafstenen, zich verrijkend aan het licht, gehoorzamend aan de zon. Het zijn legers en legers van gras, oneindig in hun ontoereikende bereidwilligheid. Ze zijn reeds gestorven voor waar het leven te kort schoot. Het zijn zeeën van onbeduidend gras, een overzicht van gekortwiekte levens. Wij leven voort in fotosynthese.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten