Hongarije/Kroatië, deel 1: Egészségedre!
Donderdag. Een man stapt een bar binnen op de Vlasmarkt in Gent.
Cold wave en whisky. Vrijdag. Een man stapt een bar binnen om er enkele
Hongaarse collega's te ontmoeten. Long islands en rum cola om in Antwerpen al wat egesegedre te oefenen. Zaterdag. Twee mannen stappen een bar binnen en geven hun eerste concert in Oostende. Hersencellen wordt gesmaakt. Zondag. Een man stapt een bar binnen ontmoet kort zijn literaire held Jonathan Safran Foer, die in Brussel zijn nieuwste roman voorstelt. Maandag. Een man stapt een bar binnen en er gebeurt iets wat hij amper kan geloven, wat hem met verstomming slaat.
In de artistieke wijk Józsefváros in Boedapest zie ik Pétra, een van m'n dierbare ex-collega's, terug. Meer dan twee jaar geen voet in Hongarije gezet. Mea culpa. Ik was te druk bezig met andere landen. Hier in hartje Hongarije zal ik het glas met heel wat oude bekenden en nieuwe onbekenden heffen. De wijk is wat bohémien, er wonen veel mensen van een andere afkomst, en telt heel wat literaire, alternatieve en veganistische bars. Mooi zo. Maar dus, na een aangename avondwandeling door deze intrigerende buurt stap ik de bar binnen - denk: volkskeuken, artfilms, eerder punk en grindcore dadn pop en disco - ik bestel absint, want vakantie, en de barman vraagt of ik even achter de toog wil komen. Stomverbaasd sta ik naar mijn eigen guest appearance in de videoclip van Tonnie Anders te kijken, op de pc achter de toog. De man achter dat project, Brame, ook een Belg, is een gezamenlijke vriend van ons en de Hongaar heeft me dus herkend toen ik de bar binnenkwam. Het duurt zeker tien minuten voor we allemaal zijn bekomen van dit onwaarschijnlijke toeval. Deze soort compleet absurde situaties, daar doen we het voor. Ik ontmoet enkele jongeren uit de gemeenschap waar ik twee nachten zal verblijven en praat bij met Pétra. Drie jaar geleden was ik ook al in deze kroeg, stomdronken en voor hoogstens twee minuten, als onderdeel van een van m'n vele onwaarschijnlijke nachten in Boedapest.
Ik word wakker in een oud appartementsblok en zwerf slaperig over de József körút, waar de stad langzaam ontwaakt. Op het gezellige Mikszáth tér, naast het hippe Zappa Caffe rangeert cafeïne mijn gedachten. Het pleintje ligt mooi tussen Józsefváros en Erszébetváros, een centraal gelegen stadsdeel met de musea en de pittoreske joodse buurt. Na een poosje besluit ik dat cappucino slurpen in een koffiehuis in Centraal-Europa met een David Foster Wallace op m'n schoot en een trance remix van SOHN op de achtergrond, en dat allemaal in combinatie met mijn nogal afgeborstelde, baardige, brillige en opgedirkte voorkomen, zelfs voor mij met een overdreven, haast onaanvaardbaar hipstergehalte beladen is, en ga ik weer kuieren. De Grote Synagoge in al haar moorse schittering. De Godzsu udvar en de vele pubs en restaurants. Andrássy, obviously. De ontzagwekkende basiliek. Déak. Váci. Vörösmarty. Vidagó. En dan onvermijdelijk het verbluffende Boeda met alles erop en eraan. Blije verrukte gezichten van toeristen die hier voor het eerst komen. Ik kijk de Kiskirálylány diep in de ogen en zeg: Boedapest, ik zie je godverdomme graag.
Hetzelfde geldt voor mijn Hongaarse collega's. Na meer dan twee jaar bezoek ik het kantoor weer. Antwerpen of Boedapest, we zijn één familie. Daarna vergaap ik me nog eens aan de vele art nouveaupaleizen op en rond Szabadság tér. Een monument als eerbetoon aan de duizenden Hongaren die tijdens de Tweede Wereldoorlog door de nazi's zijn vermoord geeft me een krop in de keel. Zwart-witfoto's van holocaustslachtoffers bengelen aan de keiharde symboliek van gespannen prikkeldraad. Eerst de Duitsers, dan de Russen, maar steeds in samenwerking met overijverige Hongaarse ambtenaars en politici. En achteraf heeft niemand het geweten of gedaan. Nog aangrijpender zijn natuurlijk de schoenen aan de Donau, niet ver van het parlement. Een subtiel en veelzeggend monument dat meteen tot de verbeelding spreekt. Ik daal af tot aan de laatste trede en laat de golven mijn voeten likken.
Mijn dag begint verdacht veel op die van een toerist te lijken, zeker wanneer ik me op een steenworp van Eiffels grote markthal en midden in de Váci utca op een terrasje stort en goulash en lokaal bier bestel. Vele omzwervingen later bezoek ik het Nationaal Museum, een van de eerste musea ter wereld. De boeiende tijdreis begint in het Paleolithicum en leidt via de Scythen, Romeinen, Hunnen, Avaren en middeleeuwen naar het communisme en de opstand van 1956. Onderweg een hele stoet van potten, sieraden, wapens, sarcofagen, iconen, sculpturen, koorbanken, meubilair, muziekinstrumenten, en reconstructies van woningen, een baldakijn, een bibliotheek, een 19e-eeuws café, kantoren van de geheime politie... We ontmoeten Rákóczi, Franz Liszt, Miklós Horthy, Mátyás Rákosi, Stalin, Imre Nagy... De trappengang is versierd met verbluffende fresco's.
Terug in Erszébetváros nodigt Richard me uit in zijn appartement voor een live-demonstratie van virtual reality door de eeuwen heen: van de 19e-eeuwse stereoscoop tot zeer recente ontwikkelingen. Ik krijg een vr-bril op en speel Pong zoals ik dat nooit eerder heb gedaan. Ik verlies me wat in deze verbluffende virtuele wereld en kom te laat op mijn eigen drink. Richard en ik haasten ons naar Kék Ló ofwel Het Blauwe Paard, waar heel wat collega's op ons zitten te wachten. In deze hippiebar in Józsefváros is bijna alles blauw, van de vele prullaria aan de muren tot sommige cocktails. De drink is een succes: meer dan twintig mensen komen zich in de drank en gezelligheid storten (cocktails, gin, rum, whisky, palinka, bier, you name it). Rond middernacht sluit de bar, net wanneer ik in een dronken en onsamenhangend verhaal het verschil tussen DFW en JSF probeer uit te leggen aan de Hongaarse Angela. Henrik, Emőke en ik blijven over. We schuimen de József körút af op zoek naar een nieuwe kroeg, waar we de meest uiteenlopende drankjes achterover kappen en nog uren blijven keuvelen. Afscheid nemen van eender wie vanavond was hard. Ik ga ze allemaal missen. Het is erg laat wanneer ik door Józsefváros dwaal, op zoek naar mijn bed. Magisch is de buurt niet, evenmin poëtisch, maar haar aantrekkingskracht valt niet te ontkennen. Tijd om nieuwe oorden op te zoeken.
Van Pest naar Pécs, een praline van een stad in het zuiden van het land. Het is warm maar op het fleurige Széchenyi tér geeft een frisse bries verkoeling. De vele gebouwen en monumenten op het plein houden me wel even zoet. De massieve katholieke kerk domineert het zicht. Het gebouw veranderde een paar keer van bestemming: kerk, moskee, dan weer kerk, en dat zie je overduidelijk. Bovenop de koepel rijst het kruis boven de halve maan, en binnen is de mihrab nog zichtbaar. De fresco's tonen hoe de Turken in de 15e eeuw in de pan werden gehakt en het christendom zegevierde. Er is ook een orgel uit 1942, met 3200 pijpen. Zowel op het centrale plein als in de kleurrijke straatjes errond is het aangenaam vertoeven, tussen café's en fonteinen. Erg schattig is het pleintje met het indrukwekkende theater. Ook de overblijfselen van Turkse baden aan de Sint-Stefanuskerk lonen de moeite.
In een hoger gelegen park staat de 60 m hoge neoromaanse basiliek. Verschillende figuren en leeuwen houden de wacht op de voorgevel en mythische vogels doen hetzelfde op de vier zandkleurige hoektorens. Werkelijk een indrukwekkend bouwwerk in deze lieflijke omgeving. Ik bezoek de vroeg-christelijke begraafplaats met de Cella Septichora. Deze unieke ondergrondse adellijke grafkamers, graftomben met fresco's en de marmeren sarcofaag voeren me naar Sopianae in de vierde eeuw, toen het Christusmonogram nog als belangrijkste symbool werd gebruikt, in plaats van het kruis.
De Jakováli Hasszán Pasa moskee uit de 16e eeuw is een aandoenlijk historisch pand met minaret, gebedplaats en een moderne spiegelinstallatie 'De wegen van Allah' genaamd, waar de vijf pilaren van de islam worden geïllustreerd. Op een bruisend pleintje aan een oude stadsmuur met kantelen blaas ik even uit. Mijn tafeltje heeft zicht op het postgebouw, waarvan het dak met magnifiek keramiek is versierd, zoals wel meer daken in Pécs.
Om in Kroatië te geraken moet ik eerst via Boedapest. Absurd. Op de trein terug geraak ik aan de praat met een jong Nederlands koppel dat in centraal Hongarije woont, in een dorp met amper riolering en elektriciteit, zo goed als geen werkgelegenheid, maar ze waren verliefd geworden op het huis. Door mijn raampje kleurt de lucht oranje en ik vraag me af wat ik in godsnaam in Boedapest ga doen. Het enige wat ik kan bedenken is op de lappen gaan in Kék Ló, laat ik het maar ineens in m'n Hongaarse stamkroeg omdopen. In het treinstation Keleti kan ik een heel goedkoop ticket op de kop tikken, de vroegste trein, wat ook al meteen een hotelnacht uitspaart. Ik ontmoet Angela weer en we vliegen in de gin en een diepgaand gesprek over psychologie en politiek en van die dingen. Daarna ontmoet ik leden van Pálinka Republik en MC Kiafasz?, en wanneer de bar sluit, leggen Angela en haar vriend me in hun appartement te slapen, na een JD-nachtmutsje.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten