Een niet zo propere versie van mijn gedicht 'Boedapest, Boedapest, Boedapest' van enkele jaren geleden. Beide gedichten zijn kort na elkaar geschreven, elk op een van mijn vele uitstapjes naar deze bijzonder inspirerende stad.
Boedapest watertandt goulash uit ieders hart,
snatert en tatert tot de waakvlam weer vervalt.
De boog van Gozsdu Udvar is de poort tot de hel,
in menig bar stroomt de drank als bij een waterval.
De zeden worden lichter wanneer
de alcohol begint te wegen.
En we mixen en we mengen
en we kunnen er niet tegen.
Schud mij als een beker
en leeg mij uit de fles.
Giet de zwoele nacht in cocktails
en geef mij er twee voor de prijs van één
en zonder dralen. De goesting kruipt al
op mijn schoot en ik moet nog betalen.
Wees een jammerklacht in de nacht en
een vrouw die op mij wacht.
Schiet pijlen, nee doorzeef mij
met bekoring en een lach.
En de beats als bongo's
en de drank als dirigent.
Spuug ons uit in smalle straatjes
tussen burcht en parlement.
Boedapest verstikt mij als een jungle, zo intens.
Als de vrouwen van Andrassy,
de orkaan in iedere mens.
Dronkaards, junkies, hoeren,
hier leeft meer dan in brochures.
Dit is het kloppend hart van Hongarije,
in galop maar zonder sturen.
Leven tot je opbrandt
in de dampkring van de morgen,
versmacht door het keurslijf
van de dagelijkse zorgen.
Snuif de nacht op als een poeder
zwartgeblakerd als je ziel.
Jongleer met slipjes, rokjes, panty's,
verover en verniel.
Slik en inhaleer de nacht
en wapen je tegen de dageraad.
De avond is jong, zoals de vrouw op je schoot.
Je ogen kropen onder haar rokje,
nestelden zich in haar slipje,
om daar de lusten te beheren.
Hedonistisch parasiteren
op Boedapest, broeihaard
voor al wat shaket en swingt,
op de ritmes van de dageraad
waar onze kater overwint.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten