Zodra Jezus Christus alle wolven uit Wall Street heeft verjaagd,
wijst een oude bedelaar de Zoon van de Heer erop dat dit nooit als plek
voor verering was bedoeld, tenzij die van het kapitaal.
De ergste beurscrash sinds 1929, beslist geen goede vrijdag,
maar Jezus doet alsof zijn neus bloedt, een haast ongekende fase van de stigmata.
In het Witte Huis zoekt de op slag geruïneerde president het noodpistool
in de laden van zijn kast, binnensmonds vloekend op het Congres,
dat hem dat reisverbod niet gunde. Ook zijn Muur kon de ondergang van Wall Street
niet verhinderen, ondoorgrondelijk als de wegen van de Messias plegen te zijn.
Ondertussen past Jezus wat aureolen aan bij een donuthandelaar, die er de politie bij haalt.
Op onverklaarbare wijze bevat het waterreservoir van de NYPD plotsklaps alleen nog wijn,
tot groot jolijt van de uitgebluste agenten, die voor een gek die patisserie
als hoofddeksel kiest überhaupt al niet uitrukt - dit is New York; en wanneer
de zonderling over het oppervlak van de Hudson zijn gehaaste exit maakt,
weet Manhattan: daar vlucht een grote meneer, het smaakje van de week,
waarna men zich weer op de dagelijkse beslommeringen richt.
New York is nog niet klaar voor een comeback.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten