Als wij grazen in de wei,
wie prijst ons volleerd staren,
wie duwt ons omver in onze slaap?
Smachten wij in schoolslag naar het droge,
wie steelt dan onze stem,
wie doneert een stel benen?
De ketens, schaduwvleugels,
een mantra van spot.
De klok rond vegen we het vitriool uit onze ogen,
levelen wat verzonken ligt in littekens van loog.
Wie spaart de treurspreeuw, ver van zijn kooi?
De vrijheid lacht hem messcherp toe.
Eens voorbij de schoolpoort
zijn vogels voor katten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten