De cava bijt zich een weg door onze tanden,
omarm me, geef me nog zo'n tapenadezoen.
Als eerste betreden we de dansvloer,
de rest propt zich nog vol met excuses en kippenboutjes,
maar ons lijf is al lang van de massa afgekolfd, afgestorven.
Ben jij mijn ballerina, dan zal ik jouw dansende derwisj zijn.
We wringen schaamte uit onze belegen botten, en de cava baart beloften
die ooit wel ergens in zullen worden gekerfd,
in een heilige steen of in onze verdoemde zielen.
Als jij stopt met Tinder, dan zal ik niet meer masturberen
voor een foto van Hitler. Fair enough, deze deal.
Je maakt me uit voor randdebiel,
ik zeg je kan vierkant mijn nazikloten kussen.
Je baas gebaart ongeduldig, misschien weet hij weer een grap,
of is hij zat genoeg om je een loonopslag voor te schotelen.
Hopelijk is die dan pittiger dan zowat alle hapjes en grapjes
die vanavond de revue zijn gepasseerd.
Ik heb trek in dat gebrek aan een slipje waar enkel ik,
als ingewijde minnaar, weet van heb.
Een voorschot op wat komen zal, de knellende ellende
in mijn broek voor onbepaalde duur verlengd.
Personeelsfeestjes als wachten op het perron,
een trein met vertraging, maar eens hij komt,
blijkt hij een buitenproportionele lading dynamiet te vervoeren,
die niet enkel het station, maar gans het dorp wegvaagt.
Achterin een taxi
dartelen en spartelen,
grijpen en begrijpen:
het zaad van de passagiers voor ons is nog lang niet opgedroogd.
Stoom uit onze oren,
een schurkend kruis,
smeltende gletsjers,
gruyère, stokstaartjes,
rake klappen en slechte grappen,
de kegelvormige moedervlek op de kont van je baas,
en wat met kinderarmoede,
en wat als de terreur ook ons op een dag zal treffen,
een wilde staccato collage,
messcherpe montage,
preoccupatie met alles wat niets met jou heeft te maken.
Focus.
Focus.
Focus.
Stem je zender af op de bedenking:
geen slipje. Géén slipje.
Al heel de avond niet.
En on repeat.
Géén slipje.
Al heel de avond niet.
En on repeat.
Géén slipje.
Al heel de avond niet.
Een kruisraket in positie gezet.
Klaar voor lancering.
Geen slipje.
Een heldere hemel.
Onbelemmerd door de nuance van textiel
die tussen jouw graal en mijn queeste kleeft.
En begin maar al te krommen.
En begin maar al te trillen en te beven.
Ik breng de zoden aan jouw dijk,
haal je imago door mijn slijk,
net als een zwijn met dat gewroet,
jij de geul en ik de vloed.
De taxi braakt ons uit op straat,
een vuurbal stuitert, botst en kaatst.
Een wildwaterbaan van aandacht en noodzakelijk kwaad.
Want we schaden elkaars reputatie
sneller dan we aan het praten geraken.
Zie ons hier op de stoep,
de goesting bevrijd uit de broek.
Klauwen en kaken tot alles in staat,
spraakmakend, tot op de tanden gewapend.
Bloemen noch kransen noch confetti noch stomende lakens
bij hoe het verder gaat wanneer de voordeur dichtslaat.
De sleutel in het slot is de enige vorm van penetratie.
Alle cliffhangers en achtervolgingsscènes en ontknopingen en apotheosen
zaten al in de proloog; in de feature film valt niets meer te rapen.
We gaan slapen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten