zondag 20 augustus 2017

Hades

Gradaties van verveling
lopen lukraak over straat.
Hoe lang nog voor
een eerste blijk van leven
in comateuze ogen.
Hoe lang nog dolen
in deze krimpende biotoop.
Het water dient ververst,
de groeven gladgestreken.
Een simulatie van een simulatie,
het dagelijkse decor
waar onze passies beteugeld,
                    onze lusten genormaliseerd,
                             onze fetisjen gedemoniseerd.

Ze ziet een grote witte hengst in de gang,
en hij spookt als een demon achter het behang.
Een uil woont in zijn romp,
zijn ribbenkast een kooi.
Weefsel houdt hem op zijn plaats,
onderhuids zeewier in plaats van veren.
Hou hem tegen. Hij haalt het bloed
en de clous onder onze nagels vandaan.
Hij huilt naar een verkruimelde maan
en verloochent elk bestaan
dat huichelaars bijeen hebben geschraapt.
Maakt dat hem zuiver op de graat?
We moeten wandelen met dinosaurussen
en zwemmen met de leviathan.
We zijn strijders zonder maagden,
we spijzen zonder magen,
vergrijzen in een kamer
waar de tijd ons vastgenageld.
Leven op de pof,
beven met de knieën in het stof,
streven naar een alomvattend
schema als een kader voor de regels
bij elkaar gefantaseerd
door een kaaiman die beweert
dat hij het leven heeft verbeterd.

Maar wij, wij vliegen in de drank,
de toog staat ermee blank.
We zwelgen in de nacht
tot onze lever het begeeft.
En elke morgen landt
een arend op onze vensterbank,
plukverse lever in de snavel.
Wij zijn een omgekeerde Prometheus.
Elke ochtend hees van de beloften
die we prevelen tegen ons spiegelbeeld.
We keilen rotsen naar beneden,
geraken van onze wijn niet af.
Een keelgat als een metrotunnel,
dát is onze straf.
En het vat is nooit af.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten