Tram 7 glijdt het
mistroostige park voorbij. Traag. Met krakende botten. Van Ben mag het even
duren. De passage waaraan hij momenteel zit vast gekluisterd, is ronduit
geniaal en typisch voor Auster. Altijd puur genieten, zijn romans. Achter hem
zit een gezette vrouw die enkele tanden mist en naast haar een zevenjarig
jongetje dat de tram entertaint met luide onomatopeeën. Af en toe valt de
vrouw, mogelijk zijn moeder, hem bij in die dadaïstische woordkunsten.
De tram schokt en scheeft.
Net wanneer Ben zal vernemen waar Grace al die tijd heeft uitgehangen terwijl
Sidney Orr in ver gevorderde staat van paniek rondjes loopt in zijn
leeggeroofde appartement, de wanhoop en een spontane bloedneus nabij, deelt de
vrouw, die al bij elk rood licht of elke keer dat iemand voor een halte belt,
heeft gezucht, haar mening met eender wie het wil horen, of die dat in elk
geval niet kan vermijden, gezien de situatie.
“Wij gaan echt amper
vooruit. Wat een rommel, die tram 7. Aftands geval. En de chauffeur, kan die
wel rijden?”
“Waarschijnlijk is hij
zat”, voegt de jongen eraan toe, trots opkijkend naar zijn grote voorbeeld. Dat
dat bij hem zijn moeder is, zou in andere gevallen eerder een meevaller zijn op
die leeftijd, maar Ben heeft er hier toch zijn twijfels over.
“Weet je wat het weer zal
zijn?”, merkt de vrouw schrander op. “De chauffeur zal wel weer zo’n bruine aap
zijn. Daar heeft de stad wel geld voor. Bruine apen betalen voor het slechte
werk dat ze leveren. Ik vraag me echt af uit welke put ze die blijven halen.”
Bens aandacht stokt. Hoort
hij dit nu goed? Hij weet dat Antwerpen een multiculturele heksenketel is waar
het samenleven van de verschillende culturen voortdurend net niet op een
complete Apocalyps uitdraait, met wederzijds onbegrip en onverdraagzaamheid en
een steeds groeiend kluwen van racisme. Hij beseft hoe alomtegenwoordig
xenofobie en discriminatie in het dagelijkse leven aanwezig zijn en hoe weinig
hij daarvan ziet, aangezien het vaak om subtiele vormen van racisme gaat,
gericht op individuen, getolereerd of gedoogd door zij die er toevallig getuige
van zijn. Schepen Harrelmans heeft enkele weken geleden in de media verkondigd
dat racisme iets heel relatiefs is, waar Bart Seynhave, acteur in
derderangsfilms en licht verteerbaar theater, in een interview met de
plaatselijke krant aan toevoegde dat racisme eigenlijk enkel nog in films en in
series voorkomt, niet in het echte leven. Racisme zit overal, maar vooral in
homeopathische, sociaal aanvaardbare vorm. Althans zo lijkt het voor wie nooit
zelf het slachtoffer van racisme is.
Maar dit had hij nog nooit
gehoord. Toch niet van een oudere vrouw vergezeld van een zevenjarige jongen,
en niet voor een volle tram waar ook enkele Afrikaanse en Noord-Afrikaanse
gezinnen gebruik van maken om na een dagje shoppen op de Meir huiswaarts te
keren.
Ben voelt de woede in zich
rijzen. Dit is ongehoord. Dit is er compleet over. Dit is onbeschoftheid en
rassenhaat in de ergste graad. Het gaat zelfs niet eens over de vermeend
geoorloofde islamofobie, vaak geuit door mensen die veel optimistischer zijn
over andere godsdiensten en net in hun botte inconsequentie hun slechtste kant
laten zien. Hoe wansmakelijk zulke uitlatingen al niet zijn, dit is nóg een
graad erger. Dit gaat over huidskleur. Racisme pur sang.
Is het normaal dat hij
hier zo kwaad van wordt? Een stille, sluipende woedeaanval waar hij in jaren
geen last meer van heeft gehad. Hij wil de vrouw uitschelden, beschimpen,
schofferen, maar als hij reageert, dan moet het beschaafd zijn. Hij staat hoger
dan dit soort volk. Is het enkel de vrouw? Zijn er geen andere elementen die
meespelen in deze plotselinge inwendige storm? De gebeurtenissen van de
afgelopen weken bijvoorbeeld. Hoe hij zich door het leven sleepte. Hoe hij
geleefd wordt door het verterende verlies, de razendsnelle ontwikkeling en
ontbinding van zijn relatie, de snelheid waarmee zijn leven zich in een salto
mortale heeft omgeslingerd. Hij is kwaad geweest. Op alles en iedereen. Vooral
op zichzelf. Hij had het moeten zien aankomen dat de relatie met Bianca op de
klippen zou lopen, de vaart die het liep, de nietsontziende passie en het
bliksemsnel consumeren van elkaars verlangen en projectie waren hen fataal
geweest. Ze pasten niet bij elkaar. Daarop hadden ze moeten anticiperen, maar
blind door passionele verbijstering en het heersende besef dat de andere het
beste onder de zon was, werd hen fataal.
En dat speelt nu mee, die
verdrukte machteloosheid over hoe de zaken zich hebben ontwikkeld de afgelopen
weken, hoe hij zijn toekomstbeeld met Bianca door de shredder zag worden
gehaald en hoe hij daar geen sikkepit aan kon veranderen. Ben is kwaad, maar
hij geeft de vrouw nog wat krediet. Iedereen kan zich wel eens verliezen in
veralgemeningen en stompzinnige praat.
De vrouw bazelt verder.
Wanneer iemand voor een halte belt, vraagt ze zich luidop af welke idioot er nu
weer moet uitstappen. Bij elke schok van het stokoude voertuig die niet in haar
kraam past, vraagt ze zich af waar de chauffeur – die in de eerste wagon zit,
zij in de tweede – heeft leren rijden.
Nog één opmerking. Nog één
racistische valse noot en ik reageer. Want niemand anders doet het. Voor de
volle tram. Soms is conflict nodig. Soms mag het een beetje oorlog zijn op een
luie zaterdagnamiddag. En als mevrouw zo nodig op de tram beroep moet doen op
haar bij haar geboorte automatisch verworven recht op vrije meningsuiting, dan
mag Ben dat ook.
Na een lange stop voor het
rode licht aan de Sint-Willibrorduskerk, hotst de tram de singel over. De vrouw
en de jongen staan recht en stappen naar voren. Daar zit een nog oudere en
dikkere vrouw, die eventjes instemmend reageert op haar jeremiade. Mogelijk
haar moeder. Een grote gezellige familie. Weer gaat het over de rijkunsten van
de chauffeur en dan volgt het onvermijdelijke moment dat Ben moet reageren.
Natuurlijk komt dat er. Ben zou naïef zijn geweest, mocht hij hebben gemeend
dat de vrouw een laatste kans om haar anderskleurige medemens publiekelijk te
beschimpen, zomaar zou laten liggen.
Weer komt het vermoeden
dat het om een bruine aap gaat boven water, vergezeld van dat typische
triomfantelijke grijnsje. Ze geniet hiervan. Ze kan blijven verbale lava
spuiten, de tram zit er toch als versteend bij in het bewaren van hun goede
vrede. Hier komt ze niet mee weg. Ben reageert.
“Zou u uw racistische
onzin ergens anders kunnen spuien, mevrouw?”, vraagt hij met duidelijke emotie
in de stem.
De vrouw kijkt hem
geschrokken aan, maar valt vervolgens weer perfect in haar rol. “Wil meneer
zwijgen? Ben je echt zo naïef dat je niet ziet wat hier aan het gebeuren is in
Antwerpen?”
“Dit is echt ongehoord!”,
gaat Ben verder. “Dat dit nog kan in de 21e eeuw, is
onvoorstelbaar.”
De vrouw richt zich tot
haar moeder, of wat ervoor moet doorgaan. “Zou hij met zo’n apin slapen?” Dan
luider: “Is meneer een negerpoeper?”
Ben wordt niet eens kwaad.
De opmerking is zo absurd, zo pijnlijk in haar onbeschoftheid en blind,
verzengend racisme dat zijn woede erop breekt en hij alleen nog maar breed kan
lachen, van oor tot geschonden oor. Hij trilt van opwinding, adrenaline jaagt
door zijn lijf. Hij zal nog één keer inspelen op wat de vrouw zegt en dan
wijselijk zijn mond houden. Maar hij heeft gereageerd, en dat voelt goed.
“Waarschijnlijk stemt hij
voor de groenen. Voor Agalev. Hoe kan dat ook anders? En dan meteen het woord
‘racisme’ gebruiken, zo gaat dat met die mannen. Negerpoeper!”
Er wordt vaak met het
woord ‘racist’ geschermd, dat is waar, te pas en te onpas, vaak terecht, vaak
ook als laf wapen, want het woord ‘racist’ verlamt, het choqueert om racist te
worden genoemd, het stokt elke discussie. Maar ook echte racisten gebruiken dit
verschijnsel ter hunner verdediging, zoveel is duidelijk. Vaak is de term niet
meer dan een scherm waarachter beide partijen zich schuilen wanneer ze met kak
naar elkaar smijten.
“Lees nog wat verder in uw
boekje”, sist ze verder tussen haar schaarse tanden.
“U zou beter ook beginnen
lezen. U kan er nog wat van opsteken. Uw enge wereld verruimen.” Dat is de
laatste kaart die Ben op tafel gooit, daarna zal hij achterover leunen, met
beide handen achter het hoofd, en van het spektakel genieten. Hoe minder hij
zegt en de vrouw laat doorratelen, hoe beter. Hij heeft een beerput geopend en
zoals bij oliewinningen spuit de stront nu metershoog de lucht in.
En dan gebeurt iets waar
Ben niet op heeft gerekend. Ook de oudste vrouw van de twee moeit zich ermee.
Waar Ben zorgvuldig de wet van Godwin heeft ontweken, valt zij wél in de
valkuil der clichés, die van vastgeroest rechts. Ze betrekt het verleden erbij,
wellicht is het de Tweede Wereldoorlog, die zij enkel als kind kan hebben
meegemaakt, waar ze op doelt. Een weggever voor wie de ironie van rassenhaat en
de toenmalige vijand wil aankaarten, maar Ben heeft daar geen zin in. Die is te
gemakkelijk.
“Dat u daar zo kunt
zitten, daar hebben wij wel voor gezorgd he, meneer. En dan hebben ze al die
apen naar hier gehaald en was het om zeep. Respect, jongen, daar kennen jullie
niets van!”
“Dat is uw mening,
mevrouw, en het is uw recht om die te uiten”, antwoordt Ben.
“Awel ja, ik zou het
denken! Gelukkig is Bert De Winne burgemeester. Dan kan hij eindelijk korte
metten maken met heel dit apencircus.”
De andere vrouw kijkt Ben
streng aan. “Lach zo niet met wat mijn moeder vertelt. Dat is niets om mee te
lachen, het verleden!” Dan vraagt ze aan het jongetje of hij wil bellen. Ben is
hem voor. Hij moet aan dezelfde halte afstappen als zijn nieuwe kennissen. Ook
daar heeft hij niet aan gedacht. Hij staat recht, met een geforceerde glimlach
op zijn gezicht, maar diep verontwaardigd. Hij stapt tot de achterkant van de
tram. Hij passeert zwijgende Afrikanen, stille moslima’s met kinderen. Alweer
enkele druppels in hun emmer rijker. Hij hoort hun geliefde koosnaampje aan
zijn adres nog enkele malen aan en stapt uit wanneer de tram eindelijk tot
stilstand komt.
Wanneer hij met rasse
schreden tot aan het stoplicht wandelt, kan hij zijn brede grijns niet meer van
zijn gezicht halen, terwijl achter hem, in de verte, het gescheld stilaan
wegsterft in de vroege avondlucht.
Ben kan – nee, wil – niet
eens denken aan wat er van dat kind moet komen, met zulke voorbeelden. Hij
maakt wel de mentale notitie dat, wanneer hij dit voorval als anekdote aan
vrienden of kennissen vertelt, hij de aanwezigheid van dat jongetje er zeker
bij moet vermelden. Misschien kan hij er een column of artikel over schrijven,
of het in een kortverhaal gieten. In Wakker, waarin hij voorlopig braaf
de eenheid van tijd en ruimte respecteert. Eén personage, één handeling. Of in
elk geval één gedachtegang. Abstract maar pijnlijk tastbaar. Misschien moet hij
meer van dat verhaal maken, het verstevigen en versterken tot roman. Literatuur
moet immers niet één centraal thema behandelen, het moet met losse draden van
betekenis aan elkaar hangen, afzonderlijke verhalen die semantisch inter-ageren
onder een glazen koepel, een confederatie van anekdotes, van ministaatjes. Wakker
gaat niet meer over de man van drieëntwintig die niet kan slapen, die ’s
nachts, wanneer alles groter lijkt, zijn toekomst als uitzichtloos ziet. Het is
niet enkel zijn toekomst waar nog weinig hoop voor is, het maakt deel
uit van een groter geheel. Het is de maatschappij, die ziek is en met krakende
gewrichten naar haar graf wandelt, gevoed door angst, onze peetvader in tijden
van zwakte. Wakker is een mogelijke titel, maar het gaat verder dan dat,
en stilaan komt Ben tot het besef dat er maar één titel voor zijn kortverhaal –
of beter: roman in wording – voorhanden is.
Hij verheugt de
plaatselijke nachtwinkel nog even op een bezoekje. De Chinese winkelier knikt
hem vriendelijk toe. Hij heeft heel zijn familie over de vloer. Er valt iets te
vieren, zo lijkt het. Ben aarzelt niet en schaft zich twee flessen cava aan.
Die zal hij die avond nog allebei soldaat maken, dat
weet hij nu al. Hij moet maar voor één fles betalen.
De tweede is van het huis. Zijn vrouw is vandaag bevallen van hun tweede
dochtertje. Dat is inderdaad heuglijk nieuws, lacht Ben, die net een briefje
van tien euro op de toonbank heeft gelegd en beide flessen in een feestelijke
pose vastgrijpt. Proficiat!
Zijn euforie ebt weg
wanneer hij de winkeldeur achter zich dichtslaat en honderd meter
stroomopwaarts op de Grotesteenweg de drie generaties Flodder ziet strompelen.
Zijn zonet herwonnen goede humeur, om het geluk van iemand anders, iemand met
wie de relatie niet verder gaat dan die van betaler en verschaffer van
verdovende middelen, is weer op slag van tafel geveegd. Het voordeel is dan
weer wel dat hij opnieuw in de perfecte stemming is gekomen om er een avondje
noeste schrijfarbeid van te maken.
Hij wil zuchten, maar de
klank die uit zijn keel ontsnapt, komt van veel dieper, klinkt holler en
compleet afgepeigerd. De voorbije maanden was de streek het slachtoffer van
ontelbare materiële verdwijningen. Zo verloor Bianca’s favoriete tante, die hij
helaas nooit heeft ontmoet, zo maar even haar huis. In een fractie van een
seconde. Onverklaarbaar. Maar de stad is nog meer kwijt dan dat alles. Er is
iets dat onherroepelijk, beetje bij beetje, is aan het wegebben in Antwerpen,
in alle lagen van de bevolking, niet willekeurig maar overal. De kranten staan
vol met berichten over zinloos geweld, ongebreideld racisme, vlijmscherpe discriminatie.
Politici spreken over de sociale zekerheid inperken, over sterk besparen op het
OCMW, openbaar vervoer aan banden leggen. Er is onbegrip ten opzichte van
langdurig werklozen, die allemaal over dezelfde kam worden gescheerd, zowel
door postjespakkers als door de papegaaien die op hen stemmen. De minderheid,
de hulpbehoevende, de arme. Ze worden sterk gestigmatiseerd, door politiek en
media, en iedereen herkauwt het: wie geen werk heeft, is een profiteur. Geen
wonder dat bepaalde partijen stemmen met hopen binnenhalen in de grootste stad
van Vlaanderen. Het gewone volk knoopt zijn eigen strop. Het kan alleen maar
verliezen bij de loze beloften waarnaast ze een bolletje kleuren. De volgende
verkiezingen zullen veel bepalen voor de toekomst van het land. Ben is er in
elk geval niet gerust in. Het is erg zeldzaam dat blinden het zicht herwinnen.
Het gaat allemaal van kwaad naar erger.
De stad is aan het rotten
en begrippen als respect, fatsoen, verdraagzaamheid, empathie en menselijkheid,
onontbeerlijk voor een maatschappij die wil doorgaan voor beschaving, lijken
niet meer van deze tijd, zijn ei zo na
Verdwenen .
Geen opmerkingen:
Een reactie posten