Canada ligt alweer ver achter me – al is dat relatief, maar
niet voor een reiziger! – dus het is nog eens tijd voor een reisje. En wat voor
één! Vijf dagen in een van de mooiste steden van Centraal-Europa: Boedapest,
hoofdstad van Hongarije.
De eerste nacht breng ik door in Charleroi, om de ochtend
erna op tijd mijn vliegtuig te halen. Een verder vrij saaie vlucht brengt me op
het einde wel een zeer mooi uitzicht over deze stad aan de Donau. Van boven
gezien al zeer geslaagd! Deze eerste dag wil ik bijna alles in Pest gezien
hebben dat op m’n planning staat. Beginnen doe ik in de wijk Józsefváros, het
achtste district. Lang blijf ik daar niet. Ik passeer de studentenbuurt, waar
ik al enkele zeer mooie kerken en paleizen passeer, en begeef me naar het
zuiden van Belváros, het hart van Pest. Ik passeer het opmerkelijke Párizsi
Udvar, een indrukwekkende passage van winkeltjes. Heel even kom ik op de
Váci utca,
de beroemde en gezellige winkelstraat van Boedapest, maar daarna begeef ik me
via het
Március
15. tér naar de kade van de Donau. Hier staat de parochiekerk,
en je hebt er een zeer mooi en veelbelovend zicht op de twee heuvels aan de
rivierkant van Boeda. Vooral de burcht en het kasteel met het koninklijk paleis
tekenen zich af tegen de nogal grauwe hemel.
Ik wandel noordwaarts langs de Donau, passeer een niet
onaardige Griekse kerk en bereik zo het
Vigadó tér,
een verzorgd pleintje met een imposant paleis aan de overkant. In de verte zie
ik de beroemde Kettingbrug. Dat is wel nog even wandelen. Aan de overkant van
de rivier is het zicht op het koninklijk paleis, met zijn karakteristieke
koepel, veel duidelijker geworden. Morgen zal ik van op de heuvel dan weer
ongetwijfeld een heel mooi zicht op Pest hebben. Het is gezellig kuieren over
de kaaien, die met het oog op toerisme zeer knap is aangelegd. De Széchenyi
lánchíd ofwel Kettingbrug bereikt Pest aan het Roosevelt tér, een plein dat op
een belangrijk verkeersknooppunt ligt. Ik stap er het Greshampaleis binnen, en
dat is voor elke Jugendstil-liefhebber sterk aan te raden. Wat een interieur!
Tijd om door te dringen tot het eigenlijke centrum van Pest,
het gezellige en erg populaire Vörösmarty tér, waar je gebak kan gaan eten in
café Gerbeaud of een rockmenu kan verorberen in het gloednieuwe Hard Rock Café.
Ik doe geen van beide maar bezoek als fan wel even het laatstgenoemde café, dat
trouwens in een imposant paleis is gevestigd. In deze wijk zal ik nog vaak
komen tijdens mijn reisje. Ook de
Váci utca
vertrekt – of eindigt – hier. In het midden van Vörösmarty tér staat een groot
standbeeld ter ere van de gelijknamige dichter, de trots van het literaire
Hongarije. Iets verderop een ander pleintje, met een schattig kerkje (inclusief
zeer mooi interieur), een mooie art-nouveaugevel en het kolossale, sobere
stadhuis: het Szervita tér. Ik ga terug naar het Roosevelt tér, passeer de door
twee tongloze leeuwen bewaakte toren van de Kettingbrug en stuit op het
monument Schoenen langs de Donau, die een van de gruwelijkste periodes uit de
naziperiode van Hongarije herdenkt. Toen duwden de Duitsers regelmatig een heel
aantal joden, die eerst hun schoenen moesten uitdoen, in de koude rivier, waar
ze dan werden geëxecuteerd. De schoenenbeelden die er nu staan zijn in alle
maten en stijlen. Hier waren uiteraard ook kinderen bij! In sommige schoenen
liggen kaarsjes. Hier heb je ook het beste zicht op de Matthiaskerk aan de
overkant van de Donau. Ook de koepel van het wereldberoemde parlement, dat zich
op enkele honderden meters verder aan de kant van Pest bevindt, is van hier al
zichtbaar. Maar ik keer nog even terug en ga via het Roosevelt tér naar de
basiliek, met een al even imposante maar sobere koepel en twee hoge
tweelingstorens.
Het interieur is ronduit schitterend. De combinatie van
marmer, goud en mozaïek doet elke toerist watertanden. In de kapel ligt een wel
heel bijzonder relikwie bewaard: de gemummificeerde rechterhand van
Sint-Stefanus. Ik beklim de 352 treden en geniet van een zeer mooi uitzicht
over heel Boedapest, inclusief de omringende heuvels. Weer op de begane grond
begeef ik me noordwaarts. Vermeldenswaardig zijn nog het bankgebouw, het
postgebouw (met prachtige groene dakpannen) en Szabadság Ter, waar je de
mooiste art-nouveaugebouwen van Boedapest vindt. Iets verder bezoek ik ook even
een overdekte markt.
Van hier is het rechtdoor naar het parlementsgebouw. Ik knik
even naar Ronald Reagan, passeer het Jugendstilmuseum en beland op het
overheidsplein. Zo van dichtbij komt het parlementsgebouw niet zo indrukwekkend
over. Vanaf de andere oever is dat wellicht heel anders. Ik bewonder nog de Várhegy
ofwel burchtheuvel, aan de andere kant van de rivier, en neem dan de metro naar
de basiliek, waar de beroemdste straat van Boedapest begint, de
Andrássyboulevard, die omwille van een indrukwekkende verzameling aan
interessante architectuur op de UNESCO Werelderfgoedlijst staat. Ze is helemaal
doorgetrokken tot aan het Heldenplein en scheidt Terézváros van Erzsébetváros,
de joodse wijk.
Na een kort bezoek aan de schitterende opera, besluit ik
laatstgenoemde buurt op het gemak te verkennen. Ik slenter langs mooie
voorgevels en stap een willekeurig cafeetje binnen, dat trouwens ook een
boekenwinkel is. Je kan hier enkel koffie, thee of sap drinken. Ik zet me aan
een tafeltje met enkele joden en lees wat in m’n roman. Een halfuurtje later
wandel ik de hoek om en doemen de Grote Synagoge en de witte kubus van de
Heldentempel voor me op. Op een pleintje staat een metalen constructie van de
hand van Imre Varga, namelijk De Treurwilg, die de dood van honderdduizenden
joden herdenkt. Ook ‘De Engel van Boedapest’, de Zweed Raoul Wallenberg, kreeg
hier een welverdiende gedenkplaat. Hij hielp duizenden joden het land uit,
waardoor ze aan een gruwelijke dood ontsnapten. De synagoge is de grootste in
Europa en de tweede grootste ter wereld en op z’n minst indrukwekkend te
noemen. Dit is een zeer aangename wijk. Ik passeer nog het gedenkteken van Carl
Lutz, alweer een filantropische Zweed, en enkele kleinere synagoges. Er is ook
nog de gezellige Gozsdu-udvar, een van de vele passages die Boedapest rijk is.
Terug naar de Andrassyboulevard nu, daar was ik nog lang
niet halverwege. Eerst over het mondaine Liszt Ferenc tér, met stijlvolle
restaurants en veel bomen. In het midden natuurlijk een standbeeld van deze
geliefde componist. Dat is natuurlijk niemand minder dan Franz Liszt, de Duitse
benaming. Voorlaatste ‘halte’ op de boulevard is het Kodály körönd, een rond
punt dat vol standbeelden staat en wordt omringd door alweer art-nouveauhuizen.
Eindpunt is dan het Heldenplein, waar een wel erg imposant nationaal monument
staat. De zuil op de Hösök tere stelt de aartsengel voor, met de Hongaarse
kroon in de hand. Daarachter staan de leiders van de zeven historische stammen
te paard en in de zuilen van de halve cirkel achter deze centrale
standbeeldengroep staan de beelden van de belangrijkste historische figuren uit
de Hongaarse geschiedenis. En dat is nog niet alles. Aan weerszijden van het
plein staan twee Griekse tempels, allebei kunstmusea, en in de verte heb je nog
uitzicht op het Stadspark, ofwel Városliget, en het allegaartje van
architecturale pareltjes dat Vajdahunyad vár uitmaakt, een verzameling van
Roemeense kastelen en kerken in verschillende bouwstijlen, romaans, gotisch en
zelfs renaissance. Het geheel komt wat Efteling-achtig over, maar laat een diepe,
onvervalste indruk op me na. Ik groet de Anonieme Geschiedschrijver en verken
het mooi aangelegde Stadspark, dat nog enkele andere monumenten herbergt. Het
monument voor 1956 herdenkt de moeizame revolutie van dat jaar en het
‘tijdswiel’ dat iets verder staat zou een zandloper zijn die over één jaar
gaat… al schijnt die uiteindelijk toch niet zo nauwkeurig te zijn.
Ik neem de metro naar Deák tér, een van de drukste pleinen
van Boedapest. Daar heb ik met mijn couchsurf host Szilvia afgesproken. We gaan
iets eten in een straat met enkel restaurants, in Józsefváros. Ik eet de
typische Hongaarse goulash, die hier als soep wordt gegeten, niet als hoofdgerecht,
erg lekker! Daarna proberen we een alternatieve club uit in de hippe joodse
buurt. Tijd om enkele Hongaarse bieren te proeven.
De volgende dag verken ik Boeda, maar eerst wil ik nog
enkele straten in Józsefváros aflopen. Tot nu toe heeft Boedapest best wel een
goede indruk op me achtergelaten, maar steden als Wenen en Praag liggen nog
steeds meters voor. Dat moet met Boeda veranderen. Ik bezoek Vásárcsarnok, een
gigantische hal die door Eiffel werd ontworpen. Imposant gebouw met
verschillende kraampjes die niet ver van de Szabadság Híd ligt, een groene
hangbrug over de Donau die recht naar de Gellértheuvel leidt. De ideale plek om
de rivier eindelijk eens over te steken dus, ware het niet dat ik mijn lange
wandeling in het noorden wil beginnen en eerst nog de Hongaarse vestiging van
het bedrijf waar ik werk wil bezoeken. Dat is bijna helemaal in het noorden,
ter hoogte van het Margiteiland, aan de kant van Pest. Hiervoor moet ik
natuurlijk de metro nemen, maar niet voor nog eens een bewonderende blik te
werpen op het Vrijheidsbeeld, dat van op de heuvel fier over de stad uitkijkt.
Ik word openhartig ontvangen door mijn collega’s, waarvan ik de meeste nooit
eerder heb gezien. Na een dik uur vind ik dat het welletjes is geweest en steek
ik de brug over naar het Margiteiland, dat tussen beide oevers ligt. Dit is een
groene oase waar veel stedelingen komen onthaasten. Er is een mooie rozentuin,
een gratis dierentuin met als hoogtepunt een pony, en een metershoge fontein.
Vanop de brug heb ik een interessant zicht op de licht bocht van de Donau, ter
hoogte van de Kettingbrug, en op het parlement en het koninklijk paleis, twee
bolwerken van macht die elkaar streng aankijken, al heeft het veel lager
gelegen parlementsgebouw die staarstrijd natuurlijk gewonnen. Het koninklijk
paleis huist nu de nationale galerij.
Voor mijn eerste adresje in Boeda moet ik de stijl
Rozenheuvel beklimmen. Een moeizaam paadje vol scherpe klinkers leidt mij en
twee Turkse toeristen naar boven. De beloning voor deze vermoeiende klim onder
een onverbiddelijke zon is voor de Turken iets groter dan voor mij. Een van hun
geprezen derwisjen ligt hier begraven. Gül Baba legde het loodje nog voor de
Ottomanen Boedapest konden innemen. Het mausoleum is helemaal op z’n Turks
ingericht, met kleurrijke tapijten. Een herinnering aan de Turkse periode uit
de Hongaarse geschiedenis. Dat en enkele baden natuurlijk. De Turken blijven
respectvol naar de tombe kijken. Ik heb het na nog geen tien minuten wel gezien
natuurlijk. Ik daal de heuvel af en wandel langs de rivier, tot recht tegenover
het parlementsgebouw. Hier heb je de tegenhanger van het Deák tér in Pest: het
belangrijkste metroknooppunt in Boeda is het Batthyány tér, een van m’n
favoriete plekjes in de stad, omdat je van hier in een oogopslag zowat alle
belangrijke monumenten van Boedapest kan zien: in de verte de citadel, het Var
Palota ofwel koninklijk paleis en de Kettingbrug, aan de andere kant het
Margiteiland, vlak tegenover mij het parlement en hoog boven het plein uit de
oh zo mooie Matthiaskerk. Op het plein staat een andere kerk die zeker de
moeite is, de Sint-Annakerk.
Ik begin de klim van de burchtheuvel en bereik zo het meest
toeristische gedeelte van Boedapest: het Vissersbastion en de Matthiaskerk, met
daarrond de barokstraatjes. De zeven torens van dit bastion, in het Hongaars Hálaszbástya,
moeten alweer de zeven overwinnende Magyarenstammen voorstellen. Vanop de
arcades heb je een ongelofelijk uitzicht over de Donau en Pest. Dit is puur
genieten! De Matthiaskerk vormt de kers op de taart in deze wijk, die ook op de
UNESCO-lijst staat. De spitse toren stijgt hoog boven de heuvel uit en de
kleurrijke dakpannen zijn een streling voor het oog. Het is erg aangenaam om
tussen de vele toeristen, met een ijsje in de hand, deze wijk te verkennen. De
gevels in de straatjes rondom de kerk zijn de moeite. Aan de andere kant van de
heuvel heb je zicht op de rest van Boeda, het noordwesten van de stad. Ik
wandel langs deze kant en bereik zo het kantoor van de president, waar ik net
de ceremoniële aflossing van de wacht bijwoon.
Aan het koninklijk paleis kan je neerkijken op de Kettingbrug
en de basiliek. Dit paleis is zoals eerder aangegeven een museum geworden, maar
het hele complex is een interessante verzameling van torentjes, wallen en
tuintjes. Bovendien is het uitzicht op het eiland hier uitstekend. Ik daal de
heuvel af en bereik het Clark Adám tér, met het nulpunt van Hongarije. Hier
speel ik even vals en neem ik de bus tot aan de voet van de Gellértberg, die ik
ook helemaal ga moeten beklimmen. Halverwege stop ik even aan het
Gellért-monument, dat je ook al van op de Pest-oever kan zien. Van hieruit is
het nog een hele klim naar de citadel. Ik moet even op adem komen wanneer ik de
top bereik, maar het zicht is onvoorstelbaar. Vooral wanneer je de citadel
binnen gaat en het Vrijheidsbeeld nadert, heb je een volmaakt 360° uitzicht
over de wijde omgeving. In de citadel bezoek ik de lugubere SS-bunker, met
wassen beelden van soldaten en krijgsgevangenen, maar ook met eloquente foto’s
over de Shoah, die vaak gruwelijk verminkte of uitgemergelde lichamen laten
zien, vooral van kinderen. Ik word er stil van.
Ik daal af naar het Gellért-hotel, een reusachtig gebouw dat
tegenover een ander interessant monument staat: een kerk die uit het binnenste
van een rots is gehouwen. Deze keer steek ik wel de Szabadság Híd over. Aan het
Weststation ga ik met een collega Thais eten en een groep van Hongaarse
collega’s vergezellen in een zomerbar aan de rand van het Stadspark. Tijd voor
meer Hongaarse bieren en een gezellige avond op z’n Boedapests. In metro naar
het 16e district, waar ik overnacht, geven enkele dames me nog wat Hongaarse
wijn. Aan de terminus van de metro moet ik nog een bus nemen, maar die heb ik
gemist, en ik weet helemaal niet in welke richting ik moet lopen. Een taxi dan
maar.
De derde dag staat vooral in het teken van de communistische
periode van Boedapest. Maar eerst neem ik een treintje naar Oboeda, waar ik
langs de Romeinse ruïnes van Aquincum loop, de wieg van Boedapest, nu helemaal
in het noorden van de stad. Oboeda huist ook nog het Fö tér, een gezellig
pleintje, maar verder niet veel bijzonders. Terug naar Pest, om een van de
meest tot de verbeelding sprekende musea van de stad te bezoeken: het Museum
van de Terreur!
Dit gebouw op de Andrassyboulevard werd zowel tijdens de
Tweede Wereldoorlog als in de jaren vijftig door de bezetters – eerst de
nazi’s, daarna de communisten – gebruikt. Hier werden heel wat mensen maanden-
of zelfs jarenlang in vastgezet, soms zelfs gefolterd of terechtgesteld. De
inkomsthal bestaat uit een duizelingwekkend hoge muur met zwart-witfoto’s van
de slachtoffers, met daarvoor een grote sovjettank die tot aan de banden in het
water staat. Een lift brengt me naar de verschillende zaaltjes, die elk in een
ander teken van deze twee verschrikkelijke periodes staan. Eerst en vooral leer
ik iets bij over de Pijlkruisers, een groep mijnwerkers die wel erg fanatiek de
leer van Hitler toepasten. Deze onverlaten hebben ontzettend veel joden
gedeporteerd. Videoschermen met authentieke beelden etaleren het fanatisme van
zowel de fascisten als de communisten, maar al heel snel concentreert de
thematiek van het museum zich op de laatstgenoemde periode, die voor de meeste
mensen nog vers in het geheugen ligt. Mátyás Rákosi liet Hongarije kreunen.
Social-realistische schilderijen, gespierde socialistische standbeelden en
talrijke propaganda proberen ons tevergeefs te overtuigen van het idyllische
aan deze periode, maar veelzeggender zijn de verhoorskamers, de
claustrofobische cellen en natuurlijk de strop. En dan zijn er nog de vele
getuigenissen van Hongaren die opsluiting en foltering hebben overleefd maar
wel enkele dierbaren hebben moeten achterlaten. Heel wat mensen zijn onder
valse voorwendsels door de communistische staat terechtgesteld. Deze golf van
terreur verminderde aanzienlijk in de tweede helft van de Koude Oorlog, maar
was pas echt voorbij na het vallen van het IJzeren Gordijn. Dit museum laat
niemand onberoerd.
Ik lunch met enkele collega’s, alweer op het kantoor, en
neem daarna enkele bussen naar het uiterste zuidwesten van de stad. Net buiten
de stadsgrenzen ligt daar Memento Park, een zoveelste herinnering aan de
socialistische periode. Hier zijn alle standbeelden die decennialang op de
pleinen in Boedapest stonden, opgeslagen en tentoongesteld, voor wie
nostalgisch is naar deze tijd, of voor de toeristen natuurlijk. Hoewel het park
niet groot is, is het wel een interessant bezoek. Je ziet als West-Europeaan niet
elke dag authentieke, buitenproportionele communistische beelden van onder meer
Lenin, Marx en Engels. Van Stalin zijn enkel de benen nog te zien, want het
beeld was bij de val van de Sovjetunie doormidden gezaagd. Al deze beelden – of
ze nu van de socialistische leiders en filosofen, of van allegorische werklieden
zijn – ze zijn allemaal naar de marge van de stad verbannen.
Terug in Pest kuier ik wat rond in mijn geliefde Belváros,
terwijl de meeste mensen zich op terrasjes verschalken. Voor het eerst steek ik
de Kettingbrug over naar Boeda, waar ik de kabelbaan naar het koninklijk paleis
neem. Het is al lang beginnen schemeren en zowat alle belangrijke monumenten
aan de overkant zijn verlicht. Dit is magisch… Na minutenlang staren naar dit
stille schouwspel besluit ik de burchtheuvel af te dalen. Net zoals bij de
heuvel van Montréal doe ik dat niet langs de officiële weg. Er is wel een zandweggetje
langs een erg steile helling, maar die lijkt bijna nooit te worden gebruikt. Ik
kan me nog net aan een tak vasthouden, waarbij ik een aantal splinters in m’n
hand krijg. Toch maar langs de trapjes, die me wat aan die van de heuvels in
Triëst doen denken. Altijd gezellig. Aan het Batthyány tér smullen mijn ogen
nog van het prachtig verlichte parlementsgebouw. Daarna neem ik de metro naar
het West End shopping center, waar ik met enkele bekenden nog iets ga drinken.
De dag nadien verlaat ik Boedapest en neem ik een treintje
naar Szentendre, een schattig rivierstadje op 20 km ten noorden van Boedapest.
Mooie huisjes, souvenirswinkeltjes, kerken, pleintjes, een groot Servisch kruis
op de Fö tér, en zelfs de kleinste synagoge ter wereld, een monument dat de
vele gedeporteerde joden moet herdenken maar dat ook een religieuze functie
heeft. Het vrouwtje dat bij binnenkomst de krant zit te lezen reikt me een
keppeltje aan, dat ik bij bezoek moet opzetten. Maar dé attractie is voor mij
het marsepeinmuseum! Aan de ingang krijg ik al meteen enkele stukjes marsepein
om te proeven. Het rijhuisje herbergt enkele waanzinnig knap gemaakte
marsepeinwerkjes, zoals een levensechte Michael Jackson en Princess Di,
Muppets, Disney- en sprookjesfiguren, andere animatiefiguren, bekende
componisten, koningen en politici, het parlementsgebouw van Boedapest, een
reusachtige taart, muziekinstrumenten… allemaal van marsepein!! Ik bezoek ook
de werkplaats en het winkeltje, waar ik twee figuurtjes koop. De ene maakt al
snel een afdaling in mijn slokdarm, de andere is voor Szilvia. Het uitzicht aan
de Donau is erg mooi. Dit is echt al het platteland. De Servische kathedraal
torent hoog uit boven de heuvel waarop het centrum is gebouwd.
Ik neem een bus naar Visegrád en stap uit aan de forse Salomontoren.
Van hier kan je de steile heuvel opklimmen, helemaal naar de versterkte burcht.
Hier staat een heel decor van een ridderverhaal. In het fort bezichtig ik
enkele middeleeuwse zalen met wassen beelden die het leven op het hof moeten
voorstellen. Ook wapens en opgezette jachtdieren staan er opgesteld. Het
uitzicht vanaf het hoogste punt is adembenemend. Je ogen kunnen er de Donauknie
langs beide kanten ver volgen. De rode huisjes en groene heuvels liggen er
vredig bij. De afdaling langs de andere kant van de heuvel duurt bijna een
halfuur. Ik beland in het dorpje zelf, zie de ruïnes van het koninklijk kasteel
– ooit een van de belangrijkste hoven van Europa! – werp nog een laatste blik
op het fort, dat nu wel erg ver en hoog lijkt.
In Szentendre neem ik een boot naar Boedapest. Een absolute
aanrader, want je ziet het groene landschap langzaam maar zeker verstedelijken.
Van op de oever van Szentendre zwaaien kinderen ons uit, even later worden we
vergezeld door kajakkers, die ons proberen in te halen, we varen onder een
hangbrug door, herkennen de heuvels van de hoofdstad en stilaan ook monument na
monument, varen langs het Margiteiland, en stoppen eerst in Boeda en dan in
Pest.
Ik besluit eerst iets te gaan eten op het Szervita tér, en wandel daarna
nog tot in de late uurtjes rond in Pest, met als hoogtepunt het mooi verlichte
Heldenplein!
Op alweer m’n laatste dag in Boedapest besluit ik nog eens
de burchtheuvel te beklimmen, naar het reeds door een zwerm toeristen geplaagde
Vissersbastion. Op het centrale plein staan twee valkeniers, de ene met een
havik, de andere met een indrukwekkend grote arend. Ik bezoek de sublieme Matthiaskerk.
De vele verbouwingswerken die er gaande zijn kunnen toch de pracht en praal van
het interieur niet vergallen. Er is een klein museumpje, dat zeker ook de
moeite waard is. Ik neem afscheid van Boeda door nog eens door de barokstraten
te slenteren, daal vervolgens de heuvel langs alweer een andere route af, steek
de Kettingbrug over en ga nog gauw een goulash eten op het Szervita tér, in
datzelfde restaurant als de avond voordien. Daarna neem ik de metro richting
luchthaven.
Vijf dagen Boedapest, het is natuurlijk niet niets. Maar
toch heb je zo nog een heleboel dingen gemist. De vele warmwaterbaden, om maar
iets te noemen. Boedapest is een prachtige stad die zich zeker met Wenen of
Praag mag meten. Eeuwen van geschiedenis hebben hier een schat aan sporen
achtergelaten. Het is een stad die onmogelijk kan vervelen!
Wij zitten momenteel 2 weken in Boedapest maar vinden dat U uw hele reis heel mooi beschreven hebt, daar kunnen we wat van leren en U heeft ons ook op nog meer ideetjes gebracht, dank U wel!
BeantwoordenVerwijderenDat is leuk om te horen, bedankt! Geniet van de reis. Ik heb gehoord dat het er momenteel vrij koud is, maar laat dat de pret niet bederven.
BeantwoordenVerwijderenGroet
Gert