maandag 10 september 2012

Boedapest: 4-8 september


Canada ligt alweer ver achter me – al is dat relatief, maar niet voor een reiziger! – dus het is nog eens tijd voor een reisje. En wat voor één! Vijf dagen in een van de mooiste steden van Centraal-Europa: Boedapest, hoofdstad van Hongarije.
De eerste nacht breng ik door in Charleroi, om de ochtend erna op tijd mijn vliegtuig te halen. Een verder vrij saaie vlucht brengt me op het einde wel een zeer mooi uitzicht over deze stad aan de Donau. Van boven gezien al zeer geslaagd! Deze eerste dag wil ik bijna alles in Pest gezien hebben dat op m’n planning staat. Beginnen doe ik in de wijk Józsefváros, het achtste district. Lang blijf ik daar niet. Ik passeer de studentenbuurt, waar ik al enkele zeer mooie kerken en paleizen passeer, en begeef me naar het zuiden van Belváros, het hart van Pest. Ik passeer het opmerkelijke Párizsi Udvar, een indrukwekkende passage van winkeltjes. Heel even kom ik op de Váci utca, de beroemde en gezellige winkelstraat van Boedapest, maar daarna begeef ik me via het Március 15. tér naar de kade van de Donau. Hier staat de parochiekerk, en je hebt er een zeer mooi en veelbelovend zicht op de twee heuvels aan de rivierkant van Boeda. Vooral de burcht en het kasteel met het koninklijk paleis tekenen zich af tegen de nogal grauwe hemel.
 Ik wandel noordwaarts langs de Donau, passeer een niet onaardige Griekse kerk en bereik zo het Vigadó tér, een verzorgd pleintje met een imposant paleis aan de overkant. In de verte zie ik de beroemde Kettingbrug. Dat is wel nog even wandelen. Aan de overkant van de rivier is het zicht op het koninklijk paleis, met zijn karakteristieke koepel, veel duidelijker geworden. Morgen zal ik van op de heuvel dan weer ongetwijfeld een heel mooi zicht op Pest hebben. Het is gezellig kuieren over de kaaien, die met het oog op toerisme zeer knap is aangelegd. De Széchenyi lánchíd ofwel Kettingbrug bereikt Pest aan het Roosevelt tér, een plein dat op een belangrijk verkeersknooppunt ligt. Ik stap er het Greshampaleis binnen, en dat is voor elke Jugendstil-liefhebber sterk aan te raden. Wat een interieur!
 Tijd om door te dringen tot het eigenlijke centrum van Pest, het gezellige en erg populaire Vörösmarty tér, waar je gebak kan gaan eten in café Gerbeaud of een rockmenu kan verorberen in het gloednieuwe Hard Rock Café. Ik doe geen van beide maar bezoek als fan wel even het laatstgenoemde café, dat trouwens in een imposant paleis is gevestigd. In deze wijk zal ik nog vaak komen tijdens mijn reisje. Ook de Váci utca vertrekt – of eindigt – hier. In het midden van Vörösmarty tér staat een groot standbeeld ter ere van de gelijknamige dichter, de trots van het literaire Hongarije. Iets verderop een ander pleintje, met een schattig kerkje (inclusief zeer mooi interieur), een mooie art-nouveaugevel en het kolossale, sobere stadhuis: het Szervita tér. Ik ga terug naar het Roosevelt tér, passeer de door twee tongloze leeuwen bewaakte toren van de Kettingbrug en stuit op het monument Schoenen langs de Donau, die een van de gruwelijkste periodes uit de naziperiode van Hongarije herdenkt. Toen duwden de Duitsers regelmatig een heel aantal joden, die eerst hun schoenen moesten uitdoen, in de koude rivier, waar ze dan werden geëxecuteerd. De schoenenbeelden die er nu staan zijn in alle maten en stijlen. Hier waren uiteraard ook kinderen bij! In sommige schoenen liggen kaarsjes. Hier heb je ook het beste zicht op de Matthiaskerk aan de overkant van de Donau. Ook de koepel van het wereldberoemde parlement, dat zich op enkele honderden meters verder aan de kant van Pest bevindt, is van hier al zichtbaar. Maar ik keer nog even terug en ga via het Roosevelt tér naar de basiliek, met een al even imposante maar sobere koepel en twee hoge tweelingstorens.
 Het interieur is ronduit schitterend. De combinatie van marmer, goud en mozaïek doet elke toerist watertanden. In de kapel ligt een wel heel bijzonder relikwie bewaard: de gemummificeerde rechterhand van Sint-Stefanus. Ik beklim de 352 treden en geniet van een zeer mooi uitzicht over heel Boedapest, inclusief de omringende heuvels. Weer op de begane grond begeef ik me noordwaarts. Vermeldenswaardig zijn nog het bankgebouw, het postgebouw (met prachtige groene dakpannen) en Szabadság Ter, waar je de mooiste art-nouveaugebouwen van Boedapest vindt. Iets verder bezoek ik ook even een overdekte markt.
 Van hier is het rechtdoor naar het parlementsgebouw. Ik knik even naar Ronald Reagan, passeer het Jugendstilmuseum en beland op het overheidsplein. Zo van dichtbij komt het parlementsgebouw niet zo indrukwekkend over. Vanaf de andere oever is dat wellicht heel anders. Ik bewonder nog de Várhegy ofwel burchtheuvel, aan de andere kant van de rivier, en neem dan de metro naar de basiliek, waar de beroemdste straat van Boedapest begint, de Andrássyboulevard, die omwille van een indrukwekkende verzameling aan interessante architectuur op de UNESCO Werelderfgoedlijst staat. Ze is helemaal doorgetrokken tot aan het Heldenplein en scheidt Terézváros van Erzsébetváros, de joodse wijk.
 Na een kort bezoek aan de schitterende opera, besluit ik laatstgenoemde buurt op het gemak te verkennen. Ik slenter langs mooie voorgevels en stap een willekeurig cafeetje binnen, dat trouwens ook een boekenwinkel is. Je kan hier enkel koffie, thee of sap drinken. Ik zet me aan een tafeltje met enkele joden en lees wat in m’n roman. Een halfuurtje later wandel ik de hoek om en doemen de Grote Synagoge en de witte kubus van de Heldentempel voor me op. Op een pleintje staat een metalen constructie van de hand van Imre Varga, namelijk De Treurwilg, die de dood van honderdduizenden joden herdenkt. Ook ‘De Engel van Boedapest’, de Zweed Raoul Wallenberg, kreeg hier een welverdiende gedenkplaat. Hij hielp duizenden joden het land uit, waardoor ze aan een gruwelijke dood ontsnapten. De synagoge is de grootste in Europa en de tweede grootste ter wereld en op z’n minst indrukwekkend te noemen. Dit is een zeer aangename wijk. Ik passeer nog het gedenkteken van Carl Lutz, alweer een filantropische Zweed, en enkele kleinere synagoges. Er is ook nog de gezellige Gozsdu-udvar, een van de vele passages die Boedapest rijk is.
 Terug naar de Andrassyboulevard nu, daar was ik nog lang niet halverwege. Eerst over het mondaine Liszt Ferenc tér, met stijlvolle restaurants en veel bomen. In het midden natuurlijk een standbeeld van deze geliefde componist. Dat is natuurlijk niemand minder dan Franz Liszt, de Duitse benaming. Voorlaatste ‘halte’ op de boulevard is het Kodály körönd, een rond punt dat vol standbeelden staat en wordt omringd door alweer art-nouveauhuizen. Eindpunt is dan het Heldenplein, waar een wel erg imposant nationaal monument staat. De zuil op de Hösök tere stelt de aartsengel voor, met de Hongaarse kroon in de hand. Daarachter staan de leiders van de zeven historische stammen te paard en in de zuilen van de halve cirkel achter deze centrale standbeeldengroep staan de beelden van de belangrijkste historische figuren uit de Hongaarse geschiedenis. En dat is nog niet alles. Aan weerszijden van het plein staan twee Griekse tempels, allebei kunstmusea, en in de verte heb je nog uitzicht op het Stadspark, ofwel Városliget, en het allegaartje van architecturale pareltjes dat Vajdahunyad vár uitmaakt, een verzameling van Roemeense kastelen en kerken in verschillende bouwstijlen, romaans, gotisch en zelfs renaissance. Het geheel komt wat Efteling-achtig over, maar laat een diepe, onvervalste indruk op me na. Ik groet de Anonieme Geschiedschrijver en verken het mooi aangelegde Stadspark, dat nog enkele andere monumenten herbergt. Het monument voor 1956 herdenkt de moeizame revolutie van dat jaar en het ‘tijdswiel’ dat iets verder staat zou een zandloper zijn die over één jaar gaat… al schijnt die uiteindelijk toch niet zo nauwkeurig te zijn.
 Ik neem de metro naar Deák tér, een van de drukste pleinen van Boedapest. Daar heb ik met mijn couchsurf host Szilvia afgesproken. We gaan iets eten in een straat met enkel restaurants, in Józsefváros. Ik eet de typische Hongaarse goulash, die hier als soep wordt gegeten, niet als hoofdgerecht, erg lekker! Daarna proberen we een alternatieve club uit in de hippe joodse buurt. Tijd om enkele Hongaarse bieren te proeven.
 De volgende dag verken ik Boeda, maar eerst wil ik nog enkele straten in Józsefváros aflopen. Tot nu toe heeft Boedapest best wel een goede indruk op me achtergelaten, maar steden als Wenen en Praag liggen nog steeds meters voor. Dat moet met Boeda veranderen. Ik bezoek Vásárcsarnok, een gigantische hal die door Eiffel werd ontworpen. Imposant gebouw met verschillende kraampjes die niet ver van de Szabadság Híd ligt, een groene hangbrug over de Donau die recht naar de Gellértheuvel leidt. De ideale plek om de rivier eindelijk eens over te steken dus, ware het niet dat ik mijn lange wandeling in het noorden wil beginnen en eerst nog de Hongaarse vestiging van het bedrijf waar ik werk wil bezoeken. Dat is bijna helemaal in het noorden, ter hoogte van het Margiteiland, aan de kant van Pest. Hiervoor moet ik natuurlijk de metro nemen, maar niet voor nog eens een bewonderende blik te werpen op het Vrijheidsbeeld, dat van op de heuvel fier over de stad uitkijkt. Ik word openhartig ontvangen door mijn collega’s, waarvan ik de meeste nooit eerder heb gezien. Na een dik uur vind ik dat het welletjes is geweest en steek ik de brug over naar het Margiteiland, dat tussen beide oevers ligt. Dit is een groene oase waar veel stedelingen komen onthaasten. Er is een mooie rozentuin, een gratis dierentuin met als hoogtepunt een pony, en een metershoge fontein. Vanop de brug heb ik een interessant zicht op de licht bocht van de Donau, ter hoogte van de Kettingbrug, en op het parlement en het koninklijk paleis, twee bolwerken van macht die elkaar streng aankijken, al heeft het veel lager gelegen parlementsgebouw die staarstrijd natuurlijk gewonnen. Het koninklijk paleis huist nu de nationale galerij.
 Voor mijn eerste adresje in Boeda moet ik de stijl Rozenheuvel beklimmen. Een moeizaam paadje vol scherpe klinkers leidt mij en twee Turkse toeristen naar boven. De beloning voor deze vermoeiende klim onder een onverbiddelijke zon is voor de Turken iets groter dan voor mij. Een van hun geprezen derwisjen ligt hier begraven. Gül Baba legde het loodje nog voor de Ottomanen Boedapest konden innemen. Het mausoleum is helemaal op z’n Turks ingericht, met kleurrijke tapijten. Een herinnering aan de Turkse periode uit de Hongaarse geschiedenis. Dat en enkele baden natuurlijk. De Turken blijven respectvol naar de tombe kijken. Ik heb het na nog geen tien minuten wel gezien natuurlijk. Ik daal de heuvel af en wandel langs de rivier, tot recht tegenover het parlementsgebouw. Hier heb je de tegenhanger van het Deák tér in Pest: het belangrijkste metroknooppunt in Boeda is het Batthyány tér, een van m’n favoriete plekjes in de stad, omdat je van hier in een oogopslag zowat alle belangrijke monumenten van Boedapest kan zien: in de verte de citadel, het Var Palota ofwel koninklijk paleis en de Kettingbrug, aan de andere kant het Margiteiland, vlak tegenover mij het parlement en hoog boven het plein uit de oh zo mooie Matthiaskerk. Op het plein staat een andere kerk die zeker de moeite is, de Sint-Annakerk.
 Ik begin de klim van de burchtheuvel en bereik zo het meest toeristische gedeelte van Boedapest: het Vissersbastion en de Matthiaskerk, met daarrond de barokstraatjes. De zeven torens van dit bastion, in het Hongaars Hálaszbástya, moeten alweer de zeven overwinnende Magyarenstammen voorstellen. Vanop de arcades heb je een ongelofelijk uitzicht over de Donau en Pest. Dit is puur genieten! De Matthiaskerk vormt de kers op de taart in deze wijk, die ook op de UNESCO-lijst staat. De spitse toren stijgt hoog boven de heuvel uit en de kleurrijke dakpannen zijn een streling voor het oog. Het is erg aangenaam om tussen de vele toeristen, met een ijsje in de hand, deze wijk te verkennen. De gevels in de straatjes rondom de kerk zijn de moeite. Aan de andere kant van de heuvel heb je zicht op de rest van Boeda, het noordwesten van de stad. Ik wandel langs deze kant en bereik zo het kantoor van de president, waar ik net de ceremoniële aflossing van de wacht bijwoon.
 Aan het koninklijk paleis kan je neerkijken op de Kettingbrug en de basiliek. Dit paleis is zoals eerder aangegeven een museum geworden, maar het hele complex is een interessante verzameling van torentjes, wallen en tuintjes. Bovendien is het uitzicht op het eiland hier uitstekend. Ik daal de heuvel af en bereik het Clark Adám tér, met het nulpunt van Hongarije. Hier speel ik even vals en neem ik de bus tot aan de voet van de Gellértberg, die ik ook helemaal ga moeten beklimmen. Halverwege stop ik even aan het Gellért-monument, dat je ook al van op de Pest-oever kan zien. Van hieruit is het nog een hele klim naar de citadel. Ik moet even op adem komen wanneer ik de top bereik, maar het zicht is onvoorstelbaar. Vooral wanneer je de citadel binnen gaat en het Vrijheidsbeeld nadert, heb je een volmaakt 360° uitzicht over de wijde omgeving. In de citadel bezoek ik de lugubere SS-bunker, met wassen beelden van soldaten en krijgsgevangenen, maar ook met eloquente foto’s over de Shoah, die vaak gruwelijk verminkte of uitgemergelde lichamen laten zien, vooral van kinderen. Ik word er stil van.
 Ik daal af naar het Gellért-hotel, een reusachtig gebouw dat tegenover een ander interessant monument staat: een kerk die uit het binnenste van een rots is gehouwen. Deze keer steek ik wel de Szabadság Híd over. Aan het Weststation ga ik met een collega Thais eten en een groep van Hongaarse collega’s vergezellen in een zomerbar aan de rand van het Stadspark. Tijd voor meer Hongaarse bieren en een gezellige avond op z’n Boedapests. In metro naar het 16e district, waar ik overnacht, geven enkele dames me nog wat Hongaarse wijn. Aan de terminus van de metro moet ik nog een bus nemen, maar die heb ik gemist, en ik weet helemaal niet in welke richting ik moet lopen. Een taxi dan maar.
 De derde dag staat vooral in het teken van de communistische periode van Boedapest. Maar eerst neem ik een treintje naar Oboeda, waar ik langs de Romeinse ruïnes van Aquincum loop, de wieg van Boedapest, nu helemaal in het noorden van de stad. Oboeda huist ook nog het Fö tér, een gezellig pleintje, maar verder niet veel bijzonders. Terug naar Pest, om een van de meest tot de verbeelding sprekende musea van de stad te bezoeken: het Museum van de Terreur!
 Dit gebouw op de Andrassyboulevard werd zowel tijdens de Tweede Wereldoorlog als in de jaren vijftig door de bezetters – eerst de nazi’s, daarna de communisten – gebruikt. Hier werden heel wat mensen maanden- of zelfs jarenlang in vastgezet, soms zelfs gefolterd of terechtgesteld. De inkomsthal bestaat uit een duizelingwekkend hoge muur met zwart-witfoto’s van de slachtoffers, met daarvoor een grote sovjettank die tot aan de banden in het water staat. Een lift brengt me naar de verschillende zaaltjes, die elk in een ander teken van deze twee verschrikkelijke periodes staan. Eerst en vooral leer ik iets bij over de Pijlkruisers, een groep mijnwerkers die wel erg fanatiek de leer van Hitler toepasten. Deze onverlaten hebben ontzettend veel joden gedeporteerd. Videoschermen met authentieke beelden etaleren het fanatisme van zowel de fascisten als de communisten, maar al heel snel concentreert de thematiek van het museum zich op de laatstgenoemde periode, die voor de meeste mensen nog vers in het geheugen ligt. Mátyás Rákosi liet Hongarije kreunen. Social-realistische schilderijen, gespierde socialistische standbeelden en talrijke propaganda proberen ons tevergeefs te overtuigen van het idyllische aan deze periode, maar veelzeggender zijn de verhoorskamers, de claustrofobische cellen en natuurlijk de strop. En dan zijn er nog de vele getuigenissen van Hongaren die opsluiting en foltering hebben overleefd maar wel enkele dierbaren hebben moeten achterlaten. Heel wat mensen zijn onder valse voorwendsels door de communistische staat terechtgesteld. Deze golf van terreur verminderde aanzienlijk in de tweede helft van de Koude Oorlog, maar was pas echt voorbij na het vallen van het IJzeren Gordijn. Dit museum laat niemand onberoerd.
 Ik lunch met enkele collega’s, alweer op het kantoor, en neem daarna enkele bussen naar het uiterste zuidwesten van de stad. Net buiten de stadsgrenzen ligt daar Memento Park, een zoveelste herinnering aan de socialistische periode. Hier zijn alle standbeelden die decennialang op de pleinen in Boedapest stonden, opgeslagen en tentoongesteld, voor wie nostalgisch is naar deze tijd, of voor de toeristen natuurlijk. Hoewel het park niet groot is, is het wel een interessant bezoek. Je ziet als West-Europeaan niet elke dag authentieke, buitenproportionele communistische beelden van onder meer Lenin, Marx en Engels. Van Stalin zijn enkel de benen nog te zien, want het beeld was bij de val van de Sovjetunie doormidden gezaagd. Al deze beelden – of ze nu van de socialistische leiders en filosofen, of van allegorische werklieden zijn – ze zijn allemaal naar de marge van de stad verbannen.
 Terug in Pest kuier ik wat rond in mijn geliefde Belváros, terwijl de meeste mensen zich op terrasjes verschalken. Voor het eerst steek ik de Kettingbrug over naar Boeda, waar ik de kabelbaan naar het koninklijk paleis neem. Het is al lang beginnen schemeren en zowat alle belangrijke monumenten aan de overkant zijn verlicht. Dit is magisch… Na minutenlang staren naar dit stille schouwspel besluit ik de burchtheuvel af te dalen. Net zoals bij de heuvel van Montréal doe ik dat niet langs de officiële weg. Er is wel een zandweggetje langs een erg steile helling, maar die lijkt bijna nooit te worden gebruikt. Ik kan me nog net aan een tak vasthouden, waarbij ik een aantal splinters in m’n hand krijg. Toch maar langs de trapjes, die me wat aan die van de heuvels in Triëst doen denken. Altijd gezellig. Aan het Batthyány tér smullen mijn ogen nog van het prachtig verlichte parlementsgebouw. Daarna neem ik de metro naar het West End shopping center, waar ik met enkele bekenden nog iets ga drinken.
De dag nadien verlaat ik Boedapest en neem ik een treintje naar Szentendre, een schattig rivierstadje op 20 km ten noorden van Boedapest. Mooie huisjes, souvenirswinkeltjes, kerken, pleintjes, een groot Servisch kruis op de Fö tér, en zelfs de kleinste synagoge ter wereld, een monument dat de vele gedeporteerde joden moet herdenken maar dat ook een religieuze functie heeft. Het vrouwtje dat bij binnenkomst de krant zit te lezen reikt me een keppeltje aan, dat ik bij bezoek moet opzetten. Maar dé attractie is voor mij het marsepeinmuseum! Aan de ingang krijg ik al meteen enkele stukjes marsepein om te proeven. Het rijhuisje herbergt enkele waanzinnig knap gemaakte marsepeinwerkjes, zoals een levensechte Michael Jackson en Princess Di, Muppets, Disney- en sprookjesfiguren, andere animatiefiguren, bekende componisten, koningen en politici, het parlementsgebouw van Boedapest, een reusachtige taart, muziekinstrumenten… allemaal van marsepein!! Ik bezoek ook de werkplaats en het winkeltje, waar ik twee figuurtjes koop. De ene maakt al snel een afdaling in mijn slokdarm, de andere is voor Szilvia. Het uitzicht aan de Donau is erg mooi. Dit is echt al het platteland. De Servische kathedraal torent hoog uit boven de heuvel waarop het centrum is gebouwd.
Ik neem een bus naar Visegrád en stap uit aan de forse Salomontoren. Van hier kan je de steile heuvel opklimmen, helemaal naar de versterkte burcht. Hier staat een heel decor van een ridderverhaal. In het fort bezichtig ik enkele middeleeuwse zalen met wassen beelden die het leven op het hof moeten voorstellen. Ook wapens en opgezette jachtdieren staan er opgesteld. Het uitzicht vanaf het hoogste punt is adembenemend. Je ogen kunnen er de Donauknie langs beide kanten ver volgen. De rode huisjes en groene heuvels liggen er vredig bij. De afdaling langs de andere kant van de heuvel duurt bijna een halfuur. Ik beland in het dorpje zelf, zie de ruïnes van het koninklijk kasteel – ooit een van de belangrijkste hoven van Europa! – werp nog een laatste blik op het fort, dat nu wel erg ver en hoog lijkt.
In Szentendre neem ik een boot naar Boedapest. Een absolute aanrader, want je ziet het groene landschap langzaam maar zeker verstedelijken. Van op de oever van Szentendre zwaaien kinderen ons uit, even later worden we vergezeld door kajakkers, die ons proberen in te halen, we varen onder een hangbrug door, herkennen de heuvels van de hoofdstad en stilaan ook monument na monument, varen langs het Margiteiland, en stoppen eerst in Boeda en dan in Pest.
Ik besluit eerst iets te gaan eten op het Szervita tér, en wandel daarna nog tot in de late uurtjes rond in Pest, met als hoogtepunt het mooi verlichte Heldenplein!
Op alweer m’n laatste dag in Boedapest besluit ik nog eens de burchtheuvel te beklimmen, naar het reeds door een zwerm toeristen geplaagde Vissersbastion. Op het centrale plein staan twee valkeniers, de ene met een havik, de andere met een indrukwekkend grote arend. Ik bezoek de sublieme Matthiaskerk. De vele verbouwingswerken die er gaande zijn kunnen toch de pracht en praal van het interieur niet vergallen. Er is een klein museumpje, dat zeker ook de moeite waard is. Ik neem afscheid van Boeda door nog eens door de barokstraten te slenteren, daal vervolgens de heuvel langs alweer een andere route af, steek de Kettingbrug over en ga nog gauw een goulash eten op het Szervita tér, in datzelfde restaurant als de avond voordien. Daarna neem ik de metro richting luchthaven.
Vijf dagen Boedapest, het is natuurlijk niet niets. Maar toch heb je zo nog een heleboel dingen gemist. De vele warmwaterbaden, om maar iets te noemen. Boedapest is een prachtige stad die zich zeker met Wenen of Praag mag meten. Eeuwen van geschiedenis hebben hier een schat aan sporen achtergelaten. Het is een stad die onmogelijk kan vervelen!

2 opmerkingen:

  1. Wij zitten momenteel 2 weken in Boedapest maar vinden dat U uw hele reis heel mooi beschreven hebt, daar kunnen we wat van leren en U heeft ons ook op nog meer ideetjes gebracht, dank U wel!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Dat is leuk om te horen, bedankt! Geniet van de reis. Ik heb gehoord dat het er momenteel vrij koud is, maar laat dat de pret niet bederven.
    Groet
    Gert

    BeantwoordenVerwijderen