zondag 30 maart 2014

Party time!

Ken je die feestjes waar drank wordt gemengd als ware het fruitsla,
Waar katers prematuur aan je geweten beginnen knagen,
Een rood signaal voor dronkemansoren,
Waar mannen onhandig en vrouwen losbandig,
En shotjes de ronde doen, mond in, mond uit,
Eindeloze estafettes van wodka, soms whisky,
Waar pillen en poeder als suiker en melk bij koffie,
Veelvuldig gebruikt als toppings op een roes waaruit je nooit wil ontwaken,
Want ze fluistert je toe wat je anders nooit doet:
Gooien met tafels van 't balkon naar beneden,
Vechten met security breder dan beren,
Wilder dan leeuwen, harder dan beelden,
Sneden en kneuzingen verzamelen als waren ze knikkers, eretekens - 
De pijn slaat pas toe bij 't uitgesteld waken,
Jongleren met glazen en flessen en vazen,
Scherven brengen geluk en je dichter bij
Dat alcoholverbod dat de stad je al jaren wil geven,
Berucht als je bent om de keet die je schopt
In elke tent waar iets straffers dan cola of water.
Je slaat steeds de flater van ouzo te gieten nog voor je de deur uit,
Een shot jenever bespeelt steeds je lever in elke kroeg onderweg naar het feest.
Plassen doe je enkel in lege wijnglazen,
Die laat je dan achter voor wie niet voor witte wijn wil betalen.
Braken doe je steeds in dure handtassen, een waterval van gefilterde gal.
Misdragen was nooit zo volmaakt exemplarisch
Als toen de vestiaire in vlammen opging of toen je de dj permanent verving
En je slechts grindcore draaide, het is eens iets anders dan techno.
Een lege fles Martini kreeg je tegen je bek, zag je niet aankomen
Toen je te druk bezig was platen tot gruis te vermalen,
Guetta en Skrillex onder de hamer, zo bracht je de dj zelfs aan het huilen,
Het volk woedender dan een op hol geslagen kudde haatbaarden.
De discobol swaffelen, dat was er misschien wat over,
Zo ook de drol die je op de dansvloer achterliet,
Gecamoufleerd door de rookmachine, geen kat die het zag.
Dat zijn van die feestjes die meer dan legendarisch
Zich wekelijks voltrekken als door het lot bepaald.
Ik word er te oud voor, de katers steeds kwader,
De flikken wanhopig, mijn spoedarts schatrijk,
En mijn vrouw overbodig.

zaterdag 22 maart 2014

Ballonnenvrees in de lente

De lente is in het land en daar zijn we bij Ballonnenvrees bijzonder opgetogen over. Voor de zomerstop volgen nog drie edities, voor wie ze niet meer uit elkaar kan houden! We bieden een afwisselend programma van de betere dicht- en andere kunsten, met onder meer Peter Holvoet-Hanssen, Charlotte Van den Broeck, Dorien De Vylder en Geert Briers in de rangen.

Eerst vieren we één jaar Ballonnenvrees, op 9 april in De Kleine Hedonist, met dichterlijke kunsten van Nabil Khazzaka, Magda Thomas, Dorien De Vylder, Geert Briers, Charlotte Van den Broeck, Joran Jambé, Nicole Wielandt, Runa Svetlikova en Liesbeth Aerts. Second Son Sam en Drink My Puke zorgen voor de akoestische noot, die in het laatste geval een valse noot zal zijn.

Op de Dag van de Arbeid vieren we bij 't Werkhuys weer Feest Van Den Boom, dit jaar volledig in het teken van de snoepboom. Ballonnenvrees (rond 16u) staat uiteraard op het programma en serveert muziek van Jelle Vanacker en Tom Spoelders, afgewisseld met het woord door Julie Beirens, Nicolas Alexander en Moya De Feyer. Vervolgens wordt de boom in kwestie naar goede gewoonte ingewijd, en dit jaar is dat door Gert Vanlerberghe, Moya De Feyer en Gust Peeters. Er staan nog tal van workshops, dansinitiaties, improcomedy en zelfs een volxkeuken op het programma, dus dit is zeker niet te missen.

De tiende Ballonnenvrees, op 9 mei, vindt plaats in een vierde locatie, nog centraler gelegen dan de andere, in Café Ami. Ex-stadspeter Holvoet-Hanssen krijgt het woord, naast een allegaartje van andere woordkunstenaars, waaronder Sara Eelen, Marco Van Dyck, Tom Du Four, Tsjêbbe Van Damme, Sascha Reunes en Den Dzjiesus. Gitaarmeisje Cyrelle Mertens zorgt voor de muziek!


Ballonnenvrees blijft nog een tijdje knallen. Tot aan de zomer. U bent allen van harte welkom op alle drie de locaties!

Liken doe je nog steeds hier!

9 april, 19u30, De Kleine Hedonist
1 mei, 16u, 't Werkhuys
9 mei, 19u30, Ami

donderdag 20 maart 2014

Drink My Puke "Johnnies moeten hunne smoel leren houden"

Ballonnenvrees 19 maart 2014

Exact een maand na de vorige editie stonden we weer paraat in het immer gezellige Werkhuys, voor Ballonnenvrees 6.
Spitsafbijtster was Hinda, die haar goed geoliede poëzie op ons losliet, met hier en daar uitschieters van formaat wat beeldspraak betreft. Straf bezig, deze graag geziene gaste in de Mama Matrea en all-round presentatrice! Vervolgens deed slammer Herman de Greve zijn ding en beroerde hij het overwegend vrouwelijke publiek met zijn erotische poëzie, gevolgd door enkele zwoele oe's en aa's.
Stefan Heulot, Zino Moons en Mike De Ridder konden er driewerf helaas niet bij zijn, maar gelukkig was daar Runa Svetlikova, die een cyclus van acht sterk tot de verbeelding sprekende gedichten opvoerde. Ze werd gevolgd door You On Stage dichteres en kunstenares Caroline Smet, die ons een blik liet werpen in de geneugtes en helaasheden van het vrijgezellenleven, dit met sterk gekruide poëmen, speciaal voor 't Werkhuys op smaak gebracht, die van een poëtische pint bijvoorbeeld. Later op de avond kon ze het niet laten om reclame te maken voor You On Stage. Die YOS'ers toch. Wist u trouwens dat YOS elke eerste maandag van de maand in Kavka plaatsvindt?
Voor de eerste pauze las Gert Vanlerberghe een groot stuk voor uit zijn volgende roman Verdwenen. We volgden een van de opmerkelijkste personages, genaamd Zatte Maurice, de artistieke uitspattingen van zijn omvangrijke achterwerk en zijn stormachtige huwelijk met de whiskyfles. Meer proza kregen we na de pauze met Tineke Van Onckelen en Leen De Graeve en hun hilarische lezersbrieven aan de 'Plair' in Moet Ik Hem Verlaten? Er kwamen zelfs enkele liedjes aan te pas. Ik kijk nu al uit naar een volledige cabaretshow van deze dames, want dit moet je gezien hebben.
Snipverkouden maar nog steeds meer rock'n'roll dan de kleine teen van Walter Grootaers, kwam prijsbeest Luk Paard aandraven op het Borgerhoutse podium. Hij liet ons mee afdalen in een inferno van seks, drugs en schuimbekkende hellepaarden, met als kers op het paard (sorry...) een impressionante ode aan Herman Brood. Bezwerende show. Vervolgens bracht Gert nog enkele gedichten, waaronder zijn versie van het Portugese folkloreverhaal over de haan van Barcelos, waarvan hij ook een keramieken versie mee op het podium had gebracht, te midden van de vele ballonnen.
Vitalski werd tot de dag voordien nog verscheurd door knagende twijfels over wat hij precies ten berde zou brengen. De man kan zowat alles wat je maar op een podium kan brengen (zelfs hamsterslingeren of met ezels spreken) met verve, dus hij had heel wat keuze. Hij ging resoluut voor een optreden samen met zijn Living Tornado's, in een ietwat aangepaste bezetting. Op de gitaar hadden we Geert Van Bever en aan de piano Martinus Wolf, die vorig jaar ook al Aafke Bruining begeleidde op een eerdere editie van Ballonnenvrees. De lichten gingen uit, de spots bleven aan, het publiek zette zich scherp en het drietal vuurde een sfeervolle set van Vitalski's grootste hits op ons af, met voorkeur voor zijn literair getinte klaagliederen, maar ook meezingers als 'De Ballade van Pyromaan Stanny' en 'Eenzaam, Verlaten en Alleen', met hun erg grappige lyrics. Met 'Ver Over de Regenboog', 'Had Ik Het Maar Niet Gedaan' en 'Vroeger Was Alles Beter' raakte hij de juiste gevoelige snaar en verwarde hij de kijklustigen in een onontwarbaar kluwen van psychedelische beelden. Humor en emotie gingen hand in hand, en ook de samenspel tussen de drie heren verliep zoals het hoorde, met een beklijvende pianosolo van Martinus Wolf als muzikaal hoogtepunt.
Ballonnenvrees toonde weer best wat straf talent op het podium, en is dit voorjaar van plan om dat nog tot drie maal toe te doen: 9 april in De Kleine Hedonist (1 jaar Ballonnenvrees), 1 mei in 't Werkhuys (op Feest Van Den Boom, affiche en programma volgen nog) en 9 mei in de Ami (met een klepper van een headliner!). Tot Ballonnenvrees!

 Foto's: Gust Peeters en Els Crauwels

zondag 16 maart 2014

Monthly singles chart

New song at the highest position this month. By Final Fantasy musician Owen Pallett.

  1. Owen Pallett - The Riverbed
  2. Alcest - Délivrance
  3. Balthazar - Leipzig
  4. Arsenal - Black Mountain
  5. Mogwai - Remurdered
  6. Silversun Pickups - Cannibal
  7. Moderat - Last Time
  8. David Bowie - Love Is Lost (James Murphy's Hello Steve Reich Mix)
  9. Steak Number Eight - Ashore
  10. Villagers - Occupy Your Mind
  11. Patten - Drift
  12. The National - Lean
  13. The Body - Hail To Thee, Everlasting Pain
  14. SOHN - Artifice
  15. The Killers - Just Another Girl
  16. School Is Cool - Black Dog Panting
  17. Coldplay - Midnight
  18. Bruce Springsteen - High Hopes
  19. Pearl Jam - Getaway
  20. Franz Ferdinand - Fresh Strawberries
  21. War On Drugs - Red Eyes
  22. U2 - Invisible
  23. Of Montreal - She Ain't Speakin' Now
  24. Madensuyu - Haul In/High Tide
  25. iamamiwhoami - Fountain
  26. Atmosphere - Bitter
  27. The Orwells - Dirty Sheets
  28. Daft Punk feat. Nile Rodgers - Give Life Back To Music
  29. The Notwist - Close To the Glass
  30. Pixies - Greens and Blues

maandag 10 maart 2014

Voor en na de oorlog

met Miranda Schmitz

De dreiging schopt steeds harder:
Trekken we vol geveinsde moed ten strijde
Of kiezen onze blauwe schenen het hazenpad,
Rangeren we roestige raketten
Of blijven alle stoelen
Leeg en onbesproken?


Glaasje heffen op herwonnen vrede,
Proeven van verse pasteitjes
Uit de oven van de winnaars,
En de vijand brengt ze rond.
Maar de echte verliezers
Met medailles, massagraven,
Blijven op hun honger zitten
In de leegte van hun stoel.

Zweefgetouw

Want in de aankomende talentenjacht weeft zelfs de zwevende kiezer z'n eigen kleverige web.

Ik ben ziek in alle bedden,
Kom me redden,
Maar ik hou m’n mond niet,
’t Is te zeggen.
Ik zwijg in talen
Die geen ander kan begrijpen
En laat de kritiek in mijn
Web van woorden rijpen.
Ik leef,
Ik beef.
Een dag niet gestreefd
Naar het schikken van de kosmos,
Is een dag niet gescheefd.
Weef mijn wereld in een andere kleur
Dan die van zonnen en planeten,
Als je eenieder die zich anders uit
Het daglicht niet wil gunnen.
Steek die Natie waar geen ster nog schijnt;
Wij zijn geen trollen die stinken
In enge grotten en teren op eigen sappen,
Eigen smerigheid eerst.
Wij zijn als pasgeboren baby’s,
Klaar voor een wereld die
We gedoemd nooit te begrijpen,
Als een vrucht die nog moet rijpen,
Een onbeschreven blad,
Een ongeopend vat
Dat boordevol met kansen
Die niemand durft te grijpen,
Een grote achtertuin die pas leeft
Als besproeid met onverdeelde stralen zon,
Niet met ’t gif van propaganda,
Spraakwater dat smaakt naar beton.
Wij staan niet klaar met een meter
Of een machine die geld schijt,
Steeds bereid om vreugde te verteren,
Industrieel te vermalen tot steriel stof,
Om er een prijskaartje aan te hangen:
Wie niet bijdraagt, is een dief.
En in dat uitgerekte gaatje,
Is daar nog plaats voor al je bommen
En raketten en kwade tongen,
Daar waar geen licht kan.
Het viseren van een wereld waar slechts vrede,
Is als ’t weven van Penelopes kleedje,
Iets wat tjeven steeds beleven
In hun streven naar meer macht;
Het doet de beer dansen
En de boer meer stront scheppen,
Maar wij zijn er niet voor in de wieg gelegd,
Want met de troost die zij ons bieden
Blijft niets hoger dan de nood
En de helers die we kiezen
Wiegen alle kindjes dood.


zondag 9 maart 2014

Ensor

Een gedicht dat ik ter plekke schreef maar dat nu pas volledig is bijgeschaafd. Over een bijzonder inspirerende plek ergens in het westen van ons landje. Over een van de grootste Belgen. En het is eens geen schrijver deze keer.

In de maskerweelde van 't blauwe salon
Ontvouwt zich de schoonheid van waar het begon.
Schuif mee aan tafel bij Prins Carnaval,
Feest samen met Christus et vive la sociale!
Drink van de vreugde, proef in overvloed:
Vazen met doodshoofden onder een roze hoed,
Honderden personae doof voor de klank,
Knorrige vogelbek boos op de bank,
Poppetje danst als 't tapijt wordt betreden,
Kogelvisschool in de winkel beneden,
Uitvalsbasis naar de dijk en de zee, en
De zonden van morgen, die nemen we mee.


dinsdag 4 maart 2014

Onze Oorlog

Mensen kijken. Staren na. Doen zelfs geen moeite om te fluisteren. Om hun misprijzen en afkeer te verhullen voor het doelwit van die woorden, scherp als een gloednieuw keukenmes.
Bij de kruidenier boze blikken. Gespot en binnensmonds gescheld op de trein. Bij de dokter durf ik de wachtzaal niet binnen. Ik wacht op de gang tot het laatst. De arts wenkt me, schrijft me gauw iets voor. Om het even wat. Liever had hij me doorverwezen naar een vakbroeder die op zijn beurt net hetzelfde zou doen. Zwijnen als ik verdienen niet beter.

We hebben de oorlog gewonnen. De vijand is verslagen, zoals het hoort. Onze tegenstander was des duivels. Anders zouden we niet hebben gewonnen. God was met óns, niet met hen, zoveel is duidelijk. Al wie niet aan die zege heeft bijgedragen, al wie zich vanuit een misplaatst kosmopolitische visie heeft onthouden, is een verworpeling van de Nieuwe Wereldorde. Er is geen plaats voor hen in het feestgewoel, in de vreugd van de overwinning tegen het grote Kwaad. De Andere.

Dat ik de kogel niet heb gekregen, mag een wonder heten. Misschien huist er toch nog iets van beschaving in ons, ondanks die nationalistische drang naar vernieling. Vaderland voor alles. Niet willen sterven is geen optie. Het individu is dood. Leve het kanonnenvlees.

Ooit zei een officier me dat ik een laf stuk stront was. De volgende dag was hij dood. Twee kogels in de rug. En ik leefde nog. Nu hangt er een medaille aan zijn stenen graf, maar voor de oorlog stal hij van de armen. Hij sloeg zijn vrouw. Zijn dochtertje kampt nu met tegenstrijdige gevoelens. Wint een vooroorlogs trauma van een prepuberale seksuele ervaring in familiale kringen het van een door de gemeenschap opgelegde trots voor de held die haar vader was? Kan de gemeenschap al wat voor de oorlog kwam, wissen? Gewoon door uit te blinken in een strijd die ons door onze leiders werd opgedrongen? Is het zo eenvoudig?

Ikzelf werkte in een fabriek. Ik was een goede echtgenoot en een goede vader. Ik deserteerde tijdens de oorlog. Mijn leven is geen sikkepit meer waard. Maar het is er nog. Ik heb mijn vrouw en mijn zoontje nog. Dat is alles wat telt.

Ik heb de dood vaak in de ogen gekeken. Maar aan de andere kant, over de waterplas, las ik ook de angst in het wit van de ogen van mijn lotgenoten. Die toevallig een andere taal spraken. Diezelfde angst als die van ons. Alleen heeft het bij hen een andere naam. Want toevallig werd hen een andere taal aangeleerd bij de geboorte. En dat is wat ons scheidt. Dat is wat ons zo fundamenteel anders maakt. Althans zo werd ons dat geleerd.

De dood was er al te vaak. Maar niet alleen door toedoen van onze officiële vijand. Er was een ander kwaad dat zich voortdurend in onze kampen schuilhield. De hiërarchische vloek die een blinde gehoorzaamheid predikt. Wat maakt menselijkheid, empathie, respect of het gebrek eraan nog uit - zolang de rang hoger is, dien je te luisteren. De grootste schurken vertelden me dat ik moest schieten. En dat deed ik. Op die zielsverwanten van me. Alleen heeft dat in hun taal een andere naam. Want zo gaat dat. Ik had beter mijn geweer negentig graden gedraaid. Het zou het schieten alleen hebben vergemakkelijkt. Het kwaad kwam van bovenaf, niet van over de waterplas.

Overal de dood, zo ook bij zij die mij voor waren. Die de knoop doorhakten te midden van dit slachthuis en niet aan de grond werden genageld door twijfels, door angst voor de wrokkige officiers, die liever hun eigen soldaten de kogel geven dan ze een vlucht te gunnen naar daar waar de dood niet heerste. Ook zij leken het onderscheid niet te maken. Waarom zouden wij dat wel hebben gedaan? Maar zij die mij voor waren, werden gevangen genomen. Niet door onze vermoedelijke vijand, maar door onze bevelhebbers. Ze eindigden als boomknuffelaars, in een omgekeerde omhelzing met de stam. Met touwen rond ledematen die hen hielden daar waar de dood tierde. De kogel kwam niet van over de waterplas, maar uit de loop van hun leiders. Het was de mooiste blijk van de natuurlijke drang van gezaghebbers om hun onderdanen naar een andere wereld te helpen. De haat in de ogen van onze officier was onvervalst.

De dood zat in het slijk. De dood was onze zuurstof. De dood lag verscholen in het hart. Redenen te over om ervan te gaan lopen. Een paar morsdode gelijkdenkenden hielden me niet tegen. In het holst van de nacht verliet ik mijn post. Ik keerde nooit terug. Achteraf bedenk ik me wel eens dat het allemaal heel anders had kunnen aflopen. Ik zou mijn vrouw en zoon nooit hebben terug gezien, had een meer dan gemiddeld snuggere officier mijn pad gekruist. Dat gezegd zijnde... ik had allerminst geaarzeld mijn wapen te richten op de man aan de knoppen, de heer en meester over deze ganse moordlustige mierenhoop, de regisseur van deze surrealistische puinhoop, mocht deze mij de doortocht hebben willen verhinderen. Niemand komt tussen mij en mijn toekomst. Zelfs de oorlog niet.

Maar ik kwam geen officier tegen. Enkel een soldaat. Verward en compleet het noorden kwijt. Gereed om in de val te lopen. Klaar voor de wijd openstaande muil van de Natie, die haar kinderen voor haar laat vechten, en de kaken sluit voor wie de benen neemt. Alleen hadden we nu twee legers tegen ons. Het zijne en het mijne. De officiële vijand en de eigenlijke. De lust tot doden zat niet in zijn blik gebeiteld. Niet in de zijne. Niet in de mijne. Enkel een soort van natuurlijke overlevingsdrang. Een biologische klok die alarm slaat wanneer het tijd wordt om de plaat te poetsen. In plaats van elkaar af te maken, begrepen wij elk in onze eigen taal maar al te goed dat, als we de handen in elkaar sloegen, onze slaagkansen verdubbelden. Misschien zelfs verdrievoudigden.

Nu maakt al die patriottische prietpraat geen bal meer uit. Zijn Natie heeft verloren en veel van zijn broeders rusten onder metersdik zand en slijk. Samen met mijn broeders. Maar hij leeft nog. En ik leef nog. Hij komt soms op bezoek. Wordt ook scheef bekeken. En ik door zijn bezoek nog meer. Maar het kan ons niet deren. Allebei hebben we voor de goede zaak gestreden. De strijdbijl begroeven we lang voor de oorlog eindigde. En telkens wanneer hij ons vergezelt naar het park, en we mijn zoontje in de speeltuin zien ravotten, kijken we elkaar recht in de ogen, en in die blikken, in onze blikken, is meer te lezen dan in de dikste boeken: een diepe dankbaarheid voor het complete gebrek aan vaderlandsliefde en de hoge dosis naastenliefde die we allebei vertoonden – en die nog steeds in ons huist – toen we elkaars pad kruisten, op de vlucht voor Vadertje Staat.

En ’s avonds, wanneer ik mijn zoon onderstop, vertel ik hem over nooit meer oorlog. En de trots die glanst in zijn ogen, neem ik mee tot in mijn diepste dromen.

zondag 2 maart 2014

Noord-Portugal 24-28 februari, deel 2: Minho

's Morgens sta ik vroeg op en neem de trein oostwaarts, naar de historische stad Guimarães. Die wordt omringd door een aaneenschakeling van aangename wandelboulevards en pleinen bevolkt door tal van leuke kerkjes, waaronder de slanke Igreja dos Santos aan het fleurige Largo da Répública do Brasil, vanwaar je een goed zicht hebt op het dorpje Penhã. Op het zonovergoten Largo do Toural vertelt een massieve toren dat Portugal hier werd geboren. Dat is zo. Guimarães was namelijk de eerste hoofdstad van dit lapje grond dat Hendrik van Bourgondië van zijn schoonpapa kreeg. De binnenstad ligt er rustig en bijna verlaten bij op deze woensdagvoormiddag. Pittoreske pleintjes volgen elkaar op en mijn voorkeur gaat naar Largo Oliveira, met de gelijknamige robuuste kerktoren en een losstaande constructie van gotische spitsbogen. Heel middeleeuwse sfeer.
De Av. Sampaio leidt me langs de oude stadsomwalling naar een groene heuvel ten noorden van het centrum. Hier kan je rustig kuieren tussen het kolossale hertogelijke paleis, een sobere romaanse kapel uit de 12e eeuw en het 30 meter hoge Castelo, dat zelfs op een stralende dag als deze een onheilspellende indruk geeft, met z'n typische gekartelde torens. Een meer dan duizend jaar oud toonbeeld van macht te midden van een historisch slagveld. Van dit wijnstadje neem ik de bus naar een andere bezienswaardige stad in Minho, de universiteitsstad Braga, een grotere, drukkere stad met een erg klein historisch centrum.
Deze stad bruist! Dat merk je met name aan de uitgestrekte, levendige Praça da República, met haar sculpturen en fonteinen, en de drukke winkelboulevard Av. da Liberdade. Het zeer religieuze Braga telt heel wat kerken. Er is natuurlijk de Sé, maar ook de twee karakteristieke kerken op het Largo Amarante mogen er zijn. Maar het meesterwerk van de streek ligt iets ten zuiden van de stad, op een van de vele groene heuvels: het heiligdom Bom Jésus.
Ik neem de bus op de boulevard, na een frigideira om een hongertje te stillen, en rijd enkele minuten later de heilige heuvel op. Vervolgens te voet via een zigzaggende sobere trap met in elke bocht een kapel, die vanaf het eerste terras afgelost wordt door een waanzinnige monumentale trap, een gigantische accordeon vol met beelden en fonteinen, gerangschikt per thema (vijf zintuigen en drie deugden), een monster van graniet dat je na een stevige klim naar de kerk van Bom Jésus brengt. De esplanade loont de moeite en dwingt een religieus respect af: bemoste beelden, fonteintjes, tuintjes, kiosken, een casino, een grot die aan Lourdes doet denken, met vele stalagtieten, en een uitzicht om U tegen te zeggen, over de golvende groene heuvels, en de buitenwijken van Braga, breed uitgesmeerd over de vallei. In de kerk is een schitterende beeldengroep van de gekruisigde Christus te zien. De escalador brengt me weer naar de bushalte.
Ik bezoek nog de indrukwekkende romaanse Sé, met binnenin de gouden pracht en praal van het orgel. Bij het verlaten van deze fiere kathedraal beginnen de klokken oorverdovende, bijna agressieve deuntjes af te ratelen. Kippenvel. En wellicht ook gescheurde trommelvliezen. Verder brengen de restanten van het bisschoppelijk paleis me ver terug in de tijd. De rest van mijn korte stadswandeling brengt me nog de middeleeuwse Torre, de Arco da Porta Nova en menig cruzeiro, de stenen kruizen waar de stad vol mee staat. Op de Praça da República bespeur ik in de verte Bom Jésus do Monte, erg klein vanaf hier, als een speelgoedkerkje in een grote molshoop geplant. Ik dineer mijn buikje rond en vol voor de spotgoedkope prijs van nog geen €4. Daarna probeer ik de plaatselijke vinho verde in het populaire Café Vianna. Bijzonder lekker, die 'groene' wijn!
Barcelos wil ik eigenlijk vooral bezoeken omwille van die opvallende legende van de gebraden haan die weer tot leven komt als teken van de onschuld van een ten onrechte tot de galg veroordeelde pelgrim, al zijn er nog andere trekpleisters. Er zijn twee plaatsen die een bezoek meer dan waard zijn: de centrale markt en de archeologische site. Ze worden in verbinding gesteld door de winkelstraat. Aan de grote markt ligt de veel grotere Campo da República, waar ik eventjes gewillig verdwaal in de drukte van een van de grootste markten van Portugal. Iets verder liggen een knappe barokke kloostertuin, een massieve donjon en aan de overkant een barokke kerk met mooi interieur.
Nog knapper is de romaanse kerk die op een rots over de rivier Cavado en zusterstadje Barcelinhos uitkijkt. De azulejo's binnen zijn verbluffend. Hoogtepunt van mijn vrij korte bezoek aan het druilerige Barcelos zijn de overblijfselen van het 15e-eeuwse grafelijke paleis, dat nu een klein archeologisch openluchtmuseum is. De stenen monumenten, wapenschilden, sarcofagen en kruizen komen wat Keltisch over, zeker tegen de achtergrond van de Cavado en de middeleeuwse brug, en met deze motregen. De drang om 'La Tribu de Dana' te neuriën is groot. Mooi is de 18e-eeuwse kleurrijke lavabo en opmerkelijk is het monument ter ere van de verrezen haan. Je ziet de pelgrim aan de galg hangen maar door heilige krachten in leven gehouden terwijl de haan kraait.
Die haan vind je hier trouwens overal in het straatbeeld. Niet moeilijk. Het icoon is bekend over heel Portugal. Ik koop een metalen haantje deze keer en rep me naar het station. We gaan nog wat meer noordwestwaarts, tot bijna aan de Spaanse grens. Viana Do Castelo is een vissersstadje dat in de 13e eeuw door Afonso III uit de grond werd gestampt. Het weer is opnieuw omgeslagen: stralend blauwe hemel. Het centrale plein van dit levendige stadje doet wat Italiaans aan. Ik vind er een mooie fontein, een middeleeuws voormalig stadhuis en een prachtig paleis met arcaden en kariatiden, al zitten er ook mannen bij. Ernaast het witte Hospital da Misericórdia, met een typische kapel.
Jas uit, het is warm en we gaan klimmen. Een lange, lange trap kruipt de beboste Santa Luziaheuvel op, recht naar een bedevaardsoord: een indrukwekkende vuilgrijze basiliek. Het uitzicht over stad, strand en oceaan is spectaculair te noemen, en de Lima, met haar lange bruggen, kan je een heel eind met het oog volgen, snijdend tussen de grillige heuvels, tot haar monding in de Atlantische Oceaan. Je kan helemaal naar boven in de koepel van de basiliek, waar het uitzicht natuurlijk nog knapper is. Een elevador brengt me weer naar de voet van de heuvel. Ik kuier nog wat rond in de pittoreske straatjes, spot de Sé met haar twee met gekke gezichten versierde torens en zak af naar het water. Heerlijk om in t-shirt aan de Lima uit te blazen, en dat in de winter. Het geeft me een zomers vakantiegevoel!
Een volgende trein volgt de kustlijn doorheen pijnboombossen en brengt me naar Caminha, een dorp dat heel erg dicht bij Spanje ligt. Mooie treinrit, met aan de rechterkant rotsen bezaaid met kruisbeelden (dit is nog steeds het ultrakatholieke Minho) en links de rotsachtige kust. Caminha maakt zich duidelijk klaar voor het carnavalsweekend. In alle straten hangers met feestelijke maskers. De grote markt is om in te lijsten. Ik zet me er met een koffie op het terras en bewonder de historische gebouwen: de torre do relógio, het imposante gemeentehuis, het kerkje. Het geklater van de fontein en geschater van de meeuwen vervolledigen het plaatje.
Een straatje met kinderkopjes leidt naar de collegiale Matrizkerk, die zich schuilhoudt achter een oude stadsmuur. Hier stroomt de Rio Coura in de Rio Minho en de heuvels in de verte zijn Spaans. Ik neem de brug over de Coura. Het water staat laag, het riet hoog en dit is dus een ideale plek om vogels te spotten. Heel mooi uitzicht hier! In Seixas doorkruis ik het centrum en maak ik een mooie, zonnige wandeling langs de Rio Minho, de grens tussen Portugal en Spanje. Prachtig.
Enkele uren later ben ik in Porto en vreet ik met mijn Russische gastvrouw en de Duitser pizza, overgoten met liters Portugese wijn. We kijken cartoons en luisteren naar The Notwist en dEUS. Het is mijn laatste avond in Portugal maar dat wil niet zeggen dat we daarom de stad in moeten. Zolang de wijn niet op raakt voor de slaap ons overmant...
Vrijdag. Carnaval begint. Kinderen gaan verkleed naar school. Ik steek de D. Luísbrug over, naar de andere kant van de Rio Douro, zusterstad Vila Nova de Gaia. Meteen kom ik aan een parkje, met een kleine grot. Je kan helemaal naar boven tot aan de palmbomen. Een meesterlijk zicht op Porto ontvouwt zich. Tussen Arrábidabrug en D. Luísbrug toont de stad zich als een feest van kleur, zelfs op deze grauwe morgen, een schilderij van kleurrijke huisjes en bruine middeleeuwse torens, van Ribeira tot Guindais, met als uitsteker de Torre dos Clérigos. Een andere uitkijkpost vind je aan het Mosteira da Serra da Pilar. In een kort filmpje stellen een grootmoeder en haar kleinzoon de UNESCO-sites van Noord-Portugal voor. Daarna volg ik een gids doorheen het klooster.
Het is een uitzonderlijk gebouw, in een renaissancestijl die je niet zou verwachten van 16e-eeuws Portugal, een klooster dat open stond voor handel, en waarin sinds de 19e eeuw een militaire basis is gevestigd. De gids praat honderduit over de geschiedenis van het klooster en geeft enkele interessante details: het atrium in een perfecte cirkel, volgens de Gulden Snede, de hiërarchie van beelden in de sobere kerk, met Constantijn als hoogste macht en de inquisiteur als evenwaardig aan... de paus!, de pelikaan als symbool voor de zorg voor de gemeenschap, de spellingfout in een opschrift, de scheve boog, de deur die naar nergens leidt, de 'matricide' die Alfonso pleegde wanneer hij inging tegen de wil van moederlief en een staatsgreep pleegde om Portugal te stichten, de Napoleontische oorlogen en de Burgeroorlog die voor opschudding zorgden... Een soldaat begeleidt ons naar boven in de koepel, het hoogste punt van Porto-Gaia. Na nog wat rondhangen in Porto, is het tijd om huiswaarts te keren. Hopelijk keer ik nog eens terug naar dit vriendelijke land, er valt nog zoveel te ontdekken. Lissabon bijvoorbeeld. Tchao Portugal!

zaterdag 1 maart 2014

Noord-Portugal 24-28 februari, deel 1: Porto

2014. Een nieuw jaar dat weer boordevol reizen moet zitten. Op enkele tripjes in de Benelux na is deze reis naar Portugal, in de laatste week van februari, de eerste in enkele maanden tijd. Bijzonder lang geleden was een bezoek aan het Iberische schiereiland, en Portugal zelf, temmer van de Atlantische Oceaan, is een primeur voor mij. Het vliegtuig pronkt met het zicht op de Costa Verde en op het rood-groene Porto, in twee gesneden door de Rio Douro maar gehecht door de vele beroemde bruggen.
 Samen met enkele tv-figuren stap ik uit en ik neem meteen de metro naar de Avenida da Boavista. Na een spotgoedkope schuilsnack van cappucino en gebak waag ik me toch maar in de regen. België heeft momenteel beter weer. Aan de leeuwenzuil (of beter: een leeuw die een arend heeft geveld) op de rotonde neem ik rechtsaf naar een interessant bouwwerk van de hand van Rem Koolhaas, het Casa da Música. Het golvende terrein rond dit vreemde gebouw moet een natte droom zijn voor skaters.
De wandeling door het centrum begin ik in de autoluwe Rua de Santa Catarina, waar ik voor het eerst kennismaak met de azulejo's, tegels die met blauwe balpen lijken volgekribbeld. Op de vele kerken en kapellen in deze katholieke stad levert dat vaak magnifieke taferelen op. Ik volg deze gezellige art deco winkelstraat en daal vervolgens af naar een erg charmant wijkje langs de Av. d'Afonso Henriques. Vooral de schattige Rua Châ mag er wezen. Aan de avenue heb ik een knap panorama over de vele torens van Porto, waaronder de Sé. Ik daal verder de straat af naar het Sao Bento station, met z'n meesterlijke azulejo's in de grote hal. Iets verderop bezoek ik de Igreja dos Congregados, een van de vele rijkelijk versierde kerken van Oporto. Zo beland ik vanzelf op het centraal gelegen Praça da Liberdade, gekenmerkt door z'n statische bankgebouwen en ruiterstandbeeld, en natuurlijk het stadhuis in de verte.
Aan het architecturaal interessante Praça de Lisboa (zeer knap vanuit de lucht!) lonkt de hoogste klokkentoren van Portugal, al valt dat met 75 m nogal mee. Ik beklim de barokke Torre des Clérigos, gebouwd door de Italiaanse architect Nasoni, via een erg smalle spiraaltrap en geniet van het prachtige uitzicht: de kerken, de rivier, de bruggen, de oceaan... Heerlijk! Zo ook het weer ondertussen. Aan de andere kant van de Praça de Lisboa lonkt een aardig wit huisje. Het is de boekhandel Lello e Irmão, een meer dan 100 jaar oude literaire tempel en dus uit het juiste hout gesneden. Boeken rijken tot aan het versierde plafond en via een zeer opvallende trap die wat aan dat van een Portugees ontdekkingsschip doet denken, bereik je de bovenverdieping, waar je een glaasje kan drinken te midden van al die wijsheid. De winkel ligt aan de Praça Teixeira, waar charmante oude trammetjes langsheen palmbomen en fonteinen snorren, waar de universiteitsgebouwen van Porto beginnen, en de met azulejo's getatoeëerde duokerk Igrejas do Carmo e dos Carmelitos nog het meest opvalt. Twee maal prachtig gouden rococo-interieur in deze karmelietenkerken.
Meer naar het westen, op een heuvel boven de Douro, ligt een bijzonder charmant park, in de schaduw van het foeilelijke Crystal Palace, bijlange niet zo indrukwekkend als z'n Madrileense evenknie, maar ook totaal niet te vergelijken qua stijl. Hier wemelt het van de pauwen en kan je met je geliefde rotsachtige paadjes volgen naar verschillende uitkijkpunten over de rivier. Vooral de Ponte da Arrábida springt in het oog, de laatste brug voor de rivier in de oceaan stort.
Na de rust van het park begeef ik me oostwaarts naar de gezellige Ribeirawijk, een waar doolhof van straatjes en trapjes, zwaar hellend naar de rivier toe. De schattigste huisjes vind je in de Rua das Flores en de Rua dos Traipas, die in een wel zéér schuine hoek staat. In de Rua Infante D. Henrique vind ik de Igreja S. Francisco, het Mercado Ferreira Broges en het beurspaleis. Aangezien het schemert en de monumenten gesloten zijn, stel ik een bezoek uit tot morgen. Volg je de straat naar het oosten, dan duik je een tunnel in, aan het eind waarvan je plots oog in oog staat met de beroemde metalen Luísbrug, ontworpen door een Belgische collega van Eiffel. Best overweldigend eigenlijk.
Langs de rivier kan je heerlijk flaneren voorbij kleurrijke huisjes en horecazaken. Wanneer ik het aardige Praça da Ribeira bereik, is de avond reeds gevallen en kan zelfs de regen de charme van deze plek niet ontnemen. De Portugese gebakjes waren al onweerstaanbaar. In de culinaire Ribeirawijk ga ik nu ook de Portugese specialiteit bacalhau (stokvis) eten in een restaurant met een voortreffelijke wijnkelder. Wanneer ik plaatsneem, werpt de ober al meteen een broodmandje en diverse snacks op mijn tafel. Die moet ik een aantal keren resoluut weigeren want in Portugal betaal je ook voor hapjes die ze spontaan aanbieden (en die niet op de kaart staan, dus je weet de prijs niet). Als je dat niet weet, kan je na het vragen van de rekening wel eens voor een verrassing komen te staan. De regen zwelt aan wanneer ik het pand verlaat en terugkeer naar de Luísbrug. De heuvel beklimmen doe ik met de funicular, die me een mooi zicht biedt op de brug en op het in een oranje licht badende Mosteira da Serra do Pilar, in Gaia op de andere oever. Ook de Sé kathedraal is indrukwekkend bij nachte, zoals het baadt in een dan weer bleke, witte schijn. Dat is voor morgen. Ik ben doorweekt wanneer ik het appartement, in het noorden van de stad, van mijn gastvrouwen bereik, een Russin en een Portugese, maar gelukkig is er porto. Die heb ik zelf meegebracht.
De volgende morgen begint mijn tocht op de indrukwekkende Bolhãomarkt, een kleurrijke hal met honderden vis-, vlees-, fruit- en bloemenkraampjes uitgebaat door in dikke truien gehulde oude vrouwtjes. Ik koop er een keramieken haantje. Verder naar het zuiden vind ik nog een klassieke vismarkt, vlakbij de monumentale Sé, die met haar vele trappen en versterkte toren aan een middeleeuwse burcht doet denken, zoals wel meer kathedralen in Portugal, die eerder massief dan hoog zijn gebouwd. Iets verderop het bisschoppelijk paleis. Het interieur van de kathedraal is heel knap, en vooral een bezoek aan de kruisgang en het klooster blijft bij. Er is ook een opmerkelijke trap van Nasoni. Gewelven en azulejo's gaan hier mooi hand in hand. Via een kluwen van middeleeuwse stadsmuren en trapjes beland ik weer in het doolhof dat de Ribeirawijk is. Al die oude huisjes lekker knus tegen elkaar gebouwd! Het labyrint van trapjes komt uit op de Cais da Ribeira en de Rio Douro.
Ik kuier door charmante middeleeuwse steegjes als de Rua dos Mercadores en de Rua da Reboleira, die uitmondt aan de gotische Igreja São Francisco, waarvan het interieur een overdadig geheel is van gouden gewelven, pilaren, beelden. Een woud van goud zowaar. Het goud lijkt zelfs van de gewelven af te druipen! Vooral de beeldengroep de Boom van Jesse is werkelijk verbluffend. In dit paleis van barokke waanzin kan je je ogen goed de kost geven, al is het misschien net iets te veel van het goede allemaal en is het risico op een esthetische indigestie niet te onderschatten! Naast de kerk bezoek ik het museum van de Franciscanenorde, met in de kelder de lugubere catacomben. Ik laat me voeren langs de honderden zwart-witte graven, versierd met doodshoofden. Je loopt hier zelfs op de graven. Inderdaad, ook onder de houten planken liggen lijken. Door een glazen bodem kan je zelfs een blik werpen op het ossuarium, een verzameling van schedels en beenderen. Een operamuziekje draagt nog bij tot de doodse sfeer die in de catacomben heerst.
Ik bezoek de Miragaïawijk, met het overdekte winkelstraatje, en de Guindaiswijk, met de Igreja Santa Clara, interessant om haar renaissancepoort. Hier ligt langs het traject van de funicular die ik gisteren nam een indrukwekkend stuk stadsmuur afgewerkt met kantelen en massieve torens. Samen met een groep toeristen beklim ik het gevaarte. Enkele Canadezen herkennen de carré rouge die ik nog steeds op mijn rugzak draag, en vragen of ik ook uit Quebec kom. Ik vertel hen over mijn reis naar Canada nu al bijna twee jaar geleden, en over de betogingen. Ook zij waren erbij. Vlakbij ligt de D. Luísbrug. Het uitzicht dat zich hier van tussen de kantelen uitvouwt, is om van te smullen. Aan de overkant de stad Gaia. Die zal ik later nog bezoeken.
We gaan naar zee! Die bereik ik via het Parque da Cidade, een rustig groot park met enkele uitgestrekte vijvers. Ik vat post op de rotsachtige kust ter hoogte van Sea Life en het Forte de São Francisco Xavier, dat moedig de woeste, hongerige oceaan trotseert. Ik zou uren naar dit schouwspel van de natuur kunnen kijken. Hoe hoge golven op de rotsen inhakken en bij de impact metershoog de lucht in springen, als ware het uit een fontein. Vooral aan de monding van de Douro vieren de golven hoogtij. Het water spat metershoog de lucht in bij elke clash met de golfbrekers, als bij een bominslag. Aan de monding ligt nog het Forte de São João Baptista da Foz, en iets verderop de oudste vuurtoren van Portugal. Aan de overkant lonken de kleurrijkste huisjes van Gaia's buitenwijken. Dit is al het platteland. Ik keer terug naar het centrum.
Ook hier is de crisis erg voelbaar. Bedelaars spreken je aan en doen in een sneltreintempo hun ellendige levensverhaal, of zitten aan de ingang van kerken. Er zijn er bij die zelfs handtastelijk worden in hun aandringen. Soms geef ik iets, soms niet. Bij een weigering is de reactie vaak nogal grof, naast een duidelijke ontgoocheling loopt het wel eens uit op vermoeide spot of woede. De Griekse bedelaars waren veel vriendelijker, maar dat is alweer een jaar geleden. De crisis blijft woekeren. Kan je het hen kwalijk nemen? Na een stadswandeling en een lange stop in een koffiebar zoek ik de weg naar het busstation. Een werkloze moeder wijst me die spontaan en loopt ongevraagd mee, terwijl ze onsubtiel in het Frans honderduit praat over haar situatie. Ik geef haar heel weinig en leg haar uit dat zij zelf op mij was toegestapt en dat ik niet meer ga geven. Hard? Misschien. Maar als ik telkens wanneer ik op mijn map van Porto sta te kijken geld moet uitdelen, hou ik niets meer over. Portugal is een van de landen die het hardst door de crisis werd getroffen. Voor heel wat mensen betekende het een val van de lage middenklasse in onverbiddelijke armoede. Samen met mijn Russische gastvrouw en een Beierse vriend gaan we eten in een gezellig en goedkoop restaurant dat Grootmoeders Museum heet. Daarna is er wijn.

Saudade

Kijk hoe schuimbekkende golven
Als hongerige wolven
Portugal te lijf gaan.

Hoor hoe ze razen en scheuren,
Verscheuren van geulen,
En koppen als snijtanden
Wit als de dood.

De oceaan vecht en het fort
Biedt weerstand, dapper
In't midst van't gebries
Van de zee.

Kunnen de carnivoren hoger,
Heeft het land de strijd
Op voorhand verloren,
Heeft Neptunus heimwee
Naar 't slijk op het droge?

Hoe ver nog kan 't springtij
De rotsen doorboren,
Doorklieven met zeewier
En schelpen en water,

En teren op windkracht,
Broodnodige benzine
Die steeds kan gaan liggen,
Met pijn in de rug.

Het land haalt weer adem,
Maar de wolven komen
Steeds weer terug.