Honoré de Balzac in Parijs
Op de Belgische Nationale Feestdag trek ik weer naar Parijs, deze keer om in de voetsporen van Honoré de Balzac te treden, één van Frankrijks meest doodgeknuffelde schrijvers – zij het niet in zijn eigen tijd – en ook de lievelingsschrijver van Bart Van Loo, de mans wiens wandelingen ik nu voor een tweede keer door Parijs zal volgen. Zelf heb ik nog maar één roman (en een kortverhaal) van deze beroemde schrijver gelezen: het straffe Eugénie Grandet, dat zich bijna volledig afspeelt in het pittoreske stadje Saumur, gelegen in het westen van de zeer mooie Loirestreek. Het meest verdienstelijke aan Balzac is dat deze kleine man zovéél heeft geschreven. Van de geplande 134 delen van zijn encyclopedie-in-romanvorm La Comédie Humaine, de grootste romancyclus uit de 19e eeuw, heeft hij er 95 geschreven, en de reden waarom hij zijn werk niet heeft afgemaakt, is eenvoudigweg omdat de beste man niet bijzonder oud is geworden. Het alsmaar schrijven heeft hem de das omgedaan. Hij pleegde een niet te onderschatten roofbouw op zijn lichaam, de prijs die hij moest betalen voor het reusachtige aantal boeken die hij heeft geschreven. Toch is hij nog een stuk ouder geworden dan die arme Maupassant, de man in wiens teken mijn vorige tocht naar Parijs stond.
Het eerste dat ik doe in Parijs is diezelfde Maupassant gaan groeten op diens laatste rustplaats: het Cimetière de Montparnasse. Het eerste dat ik zié wanneer ik uit de bouche de métro kom, is die lelijke Tour de Montparnasse weer, die vorige keer iets vaker in mijn zichtveld opdook dan me lief was. Het regent. Ik wandel tussen de doden. Het duurt toch een halfuur voor ik onze geliefde kortverhaalschrijver heb gevonden. Eindelijk. Net wanneer ik het lezen van de honderden Franse en joodse namen beu begin te worden en besef dat ik eigenlijk niet zo erg veel van kerkhoven hou, lees ik de naam GUY DE MAUPASSANT. Mijn hart maakt een vreugdedansje, hoe ongepast het ook moge zijn. Maar meteen daarna loopt het over van eerbied voor deze grote meneer. Op zijn kleine, eenvoudige en niet bijzonder mooie graf liggen restanten van verschillende generaties bloemen en dankberichtjes. Ook ik schrijf het veelzeggende MERCI op een metrokaartje en leg het naast de jonge schrijver te rusten. Hier eindigt dan eigenlijk pas echt mijn wandeling van twee maanden eerder. Was het weer maar even goed als toen. De regen was heel gepast voor mijn wandeling door het kerkhof, maar nu mag het voor mijn part echt wel eens opklaren.
Mijn wensen worden min of meer verhoord en het wordt zelfs iets warmer. En dat midden juli! Een lange wandeling brengt me bij het beginpunt van de Balzac-wandeling, na me eerst langs het oude klooster van Port-Royal en de kerk van het Val-de-Grâce te voeren. In de Rue Tournefort staat, als we Balzacs Le Père Goriot mogen geloven, het ongelukkige, treurige, weerzinwekkende, stinkende, verkommerde pension Vauquer, van waaruit de belangrijkste personages van de roman in het begin al op geniale wijze worden gekarakteriseerd. Zo doet Balzac dat altijd: hij sleept je mee in een verhaal waar je nog voor er ook maar iets gebeurt, al na enkele pagina's dol op bent. Ik blijf staan voor het gebouw met huisnummer 28, dat wellicht als inspiratie voor het kosthuis heeft gediend. De Rue Tournefort zelf, dat in 1819, het jaar waarin het verhaal zich afspeelt, nog Rue Neuve-Sainte-Geneviève heette – de oude benaming is nog te lezen ter hoogte van huisnummer 20, dit tussen twee naamplaatjes van Rue Tournefort – staat op een flinke helling. In de roman vertelt Balzac hoe dit nog meer zorgde voor de isolatie van deze straat, in een al niet bijzonder populaire of drukbezochte uithoek van Parijs.
Ik wandel verder naar de voormalige Eglise de Saint-Geneviève, nu het Panthéon, dat ik twee maanden geleden al uitvoerig heb bezocht. Jammer dat Balzac hier nooit is terechtgekomen. Nochtans verdient hij het om zich tussen Hugo, Dumas en Zola ten ruste te leggen. Maar hij moet het doen met Père-Lachaise, en dat is zeker geen slecht alternatief, als ik de mensen zo mag geloven. Inderdaad, ik ben er zelf nog nooit geweest. Na al die keren dat ik Parijs heb bezocht, ben ik er nog niet geraakt. Gelukkig dat het einde van de wandeling mij daar eindelijk zal brengen. Verder nu naar de Jardin du Luxembourg, waar het altijd fijn vertoeven is. Het is ook een park dat vaak aan bod komt in Illusions perdues, een van de belangrijkste werken van Balzac. Deze keer blijf ik er niet lang en wandel ik langs de Senaat de Rue de Tournon in. In deze straat woonde de schrijver drie jaar lang op nummer 2. Hij schreef er zijn eerste min of meer succesvolle roman.
Nu is het de hele tijd rechtdoor, tot ik aan de Seine uitkom. Maar eerst valt er nog vanalles te bezichtigen. Zo is Rue de Seine en de hele wijk rond de Eglise Saint-Germain-des-Prés een waar Mekka voor kunstliefhebbers. Ik kom er de ene gallerij na de andere tegen, en allemaal representeren ze een andere kunststroming. Zowat alle ismes die ik in de les esthetica heb geleerd, komen aan bod. Midden in deze wijk, in de zeer smalle Rue Visconti, is Balzac ooit een drukkerij begonnen. In het huis ertegenover heeft de voor de Franse letteren essentiële dramaturg Racine zijn hele leven gewoond. Hij is er ook gestorven. Geen onbelangrijke straat dus. Bart Van Loo informeert me in zijn Parijs Retour ook over de u allen bekende kunstenaar Cristo, die deze steeg in 1962 met honderden vaten stookolie blokkeerde. Ik wandel verder de Rue de Seine af, langs enkele drukbezochte, gezellige restaurants. Fijne wijk hier! Aan de Académie Française groet ik snel het standbeeld van Voltaire, alvorens het welbekende uitzicht op het Louvre zich aan de overkant van de Seine ontvouwt. Hier stond ik twee maanden geleden ook, net voor ik Boule de Suif in een van de literaire stalletjes kocht. Dat doet me eraan denken dat ik ook vandaag een roman van Balzac wil kopen.
Ik kuier langs de Seine en steek de Pont du Carrousel over. Links van me ligt de Pont Royal, waar in La Peau de chagrin het hoofdpersonage Raphaël de Valentin zich nog net bedenkt alvorens een einde aan zijn miserabele leven te maken door in de koude Seine te springen. Ik zie een kleine vrouw een ring oprapen, ze komt naar me toe, veinst verbazing en zegt dat het echt goud is, waarna ze het rond mijn ringvinger schuift. Ik zeg dat zij het voor mijn part mag hebben, maar ze antwoordt dat de ring niet past. Wanneer ik verder wandel, vraag ik me af of ik niet nog net had gezien dat ze die ring zelf liet vallen, maar veel tijd krijg ik niet om hier over na te denken, want ze komt terug en vraagt wat geld om te overleven. Ik geef haar de ring, die ik met enige moeite van mijn vinger heb kunnen lostrekken, maar ze weigert en blijft aandringen. Ik weet nog net te ontsnappen. Even later, wanneer ik al bijna de ingang van het Louvre heb bereikt, zie ik in de verte dat ze dezelfde truc uithaalt bij twee andere toeristen. Tegenwoordig bedenken ze echt alles om een beetje geld uit de beurs van reizigers los te weken.
Aan de Quai Mitterrand zoek ik naar romans van Balzac in een vijftal verschillende boekstalletjes. Zonder succes. Alleen m’n vingertoppen worden er zwart van. Vreemd dat ik er geen enkele vind. Maar er zullen zich nog wel gelegenheden voordoen. Ik sla de Rue de l’Amiral de Coligny in en bewonder de oostvleugel van het Cour Carrée aan m’n linkerkant en de gevel en toren van de Eglise Saint-Germain-l’Auxerrois aan m’n rechterkant. Iets verderop heb je dan nog het Oratoire du Louvre, dat hulde brengt aan de admiraal Gaspard de Coligny. Na even wandelen, bereik ik het Forum des Halles, de rustige tuin met de imposante ronde handelsbeurs en de bekende Eglise Saint-Eustache als belangrijkste monumenten. In de verte zie ik ook nog het buizencomplex van het Centre Pompidou. Lang geleden dat ik hier ben geweest. Ik rust even uit op een muurtje maar wordt geplaagd door een wesp. Verder dan maar.
Ik kuier langs de Seine en steek de Pont du Carrousel over. Links van me ligt de Pont Royal, waar in La Peau de chagrin het hoofdpersonage Raphaël de Valentin zich nog net bedenkt alvorens een einde aan zijn miserabele leven te maken door in de koude Seine te springen. Ik zie een kleine vrouw een ring oprapen, ze komt naar me toe, veinst verbazing en zegt dat het echt goud is, waarna ze het rond mijn ringvinger schuift. Ik zeg dat zij het voor mijn part mag hebben, maar ze antwoordt dat de ring niet past. Wanneer ik verder wandel, vraag ik me af of ik niet nog net had gezien dat ze die ring zelf liet vallen, maar veel tijd krijg ik niet om hier over na te denken, want ze komt terug en vraagt wat geld om te overleven. Ik geef haar de ring, die ik met enige moeite van mijn vinger heb kunnen lostrekken, maar ze weigert en blijft aandringen. Ik weet nog net te ontsnappen. Even later, wanneer ik al bijna de ingang van het Louvre heb bereikt, zie ik in de verte dat ze dezelfde truc uithaalt bij twee andere toeristen. Tegenwoordig bedenken ze echt alles om een beetje geld uit de beurs van reizigers los te weken.
Aan de Quai Mitterrand zoek ik naar romans van Balzac in een vijftal verschillende boekstalletjes. Zonder succes. Alleen m’n vingertoppen worden er zwart van. Vreemd dat ik er geen enkele vind. Maar er zullen zich nog wel gelegenheden voordoen. Ik sla de Rue de l’Amiral de Coligny in en bewonder de oostvleugel van het Cour Carrée aan m’n linkerkant en de gevel en toren van de Eglise Saint-Germain-l’Auxerrois aan m’n rechterkant. Iets verderop heb je dan nog het Oratoire du Louvre, dat hulde brengt aan de admiraal Gaspard de Coligny. Na even wandelen, bereik ik het Forum des Halles, de rustige tuin met de imposante ronde handelsbeurs en de bekende Eglise Saint-Eustache als belangrijkste monumenten. In de verte zie ik ook nog het buizencomplex van het Centre Pompidou. Lang geleden dat ik hier ben geweest. Ik rust even uit op een muurtje maar wordt geplaagd door een wesp. Verder dan maar.
Ik wandel de Rue Coquillière uit, langs waar ik al was gekomen en vind het gebouw waar Balzac nog als loopjongen heeft gewerkt. Iets verder beland ik in de zeer gezellige Galerie Vivienne, een oud stukje Parijs waar het heerlijk rondkuieren is. In de authentieke boekenwinkel op het verste punt van de passage koop ik Balzacs Le Père Goriot, in de Le Livre de Poche editie van 1972.
Ik zoek de oude Bibliothèque Nationale en moet aan de ingang eerst mijn rugzak laten controleren. Ik slenter wat doelloos rond op zoek naar de bekende grote leeszaal waar Bart Van Loo het in zijn boek over heeft. Het duurt niet lang voor ik een gesloten deur bereik waar op staat dat je niet binnen mag zonder pasje en dat je geen foto’s mag nemen. Toch neem ik er snel één door het raampje. De leeszaal is overrompelend. Overal waar je kijkt, zie je boeken. Binnen werken de lecteurs druk aan waar ze ook mee bezig zijn. Een jonge vrouw verlaat de zaal en vraagt me of ik ook een lecteur ben. Ik zeg non en laat mezelf uit. Het is plots mooi weer en zelfs warm. Ik vraag de weg naar het bekende Palais-Royal, dat dichter was dan ik dacht. De tuin ligt er heel mooi bij en verschillende mensen rusten uit op de gezellige stoeltjes aan de waterpartij, of op de bankjes tussen de bloemen. Ook ik moet even uitblazen. Het Koninklijk Paleis werd trouwens slechts heel kort door een koning bewoond, namelijk Lodewijk XIV, maar een echt koninklijk paleis wordt het dus nooit. Daar dienden vooral Versailles en het nu verdwenen paleis in de Tuileries voor. Het Palais-Royal verviel al gauw in een soort van gok- en prostitutietempel. Ook Balzac kwam hier ’s avonds vaak rondhangen. Ik wandel rustig langs de boetiekjes en beland op het pleintje met de overbekende zwart-witte zuilen van Daniel Buren, waar heel wat groepjes toeristen de meest typische foto’s maken. Ik doe natuurlijk mee. Dit is voor mij een van de meest nostalgische plekjes in Parijs. Het is geleden van toen ik kind was dat ik hier nog ben geweest, en nochtans ben ik daarna nog een vijftal keer naar Parijs getrokken. Gezellig pleintje, jammer dat de uitgebreide werken de sfeer ietwat minder speciaal maken.
Vlak achter het Palais-Royal ligt het Louvre. Net zoals twee maanden geleden – en al die andere keren dat ik in Parijs was – stap ik de drukke, gigantische binnenplaats binnen. Altijd bijzonder om hier te komen, tussen de honderden toeristen. Ik wandel naar de Arc de Triomphe van het Louvre, op de Place du Carrousel, en kijk recht over de as die van het Louvre helemaal tot de verafgelegen Défensewijk leidt. Vooral de indrukwekkende tuin van de Tuileries maakt dit vergezicht zo mooi. Net zoals Balzac zo graag deed, wil ik langs het Terrasse des Feuillants door de tuin wandelen, richting Place de la Concorde. Nu is er een soort van pretpark, of beter, Sinksenfoor, aan deze kant van de tuin. Zo’n vijf jaar geleden was ik hier ook en ik herken zelfs nog alle attracties. Beetje een stijlbreuk met de witte beelden en op maat gesnoeide struikjes in de tuin, maar best wel gezellig. Als ik rechts kijk, zie ik de imposante zuil op de Place Vendôme, waar Napoleon, Balzacs grote voorbeeld, nog steeds even trots over Parijs kijkt.
Het is later dan ik had gedacht, en ik moet nog naar het museum over het leven van Balzac én naar Père Lachaise. Een volgende keer. De tijd dat ik in Parijs kan doorbrengen, is net iets te kort voor dit dagje Balzac. En ik kijk net zo uit naar het museum en vooral naar dat wereldberoemde kerkhof waar ik nu nog steeds geen voet heb gezet! Wanneer ik richting Place Vendôme wandel, komen donkere wolken weer opzetten. In de regen bewonder ik nog de zeer gedetailleerde veldslagen die de zuil verhaalt, en wandel dan helemaal naar het Centre Pompidou, waar ik nog even tot rust wil komen alvorens de trein te nemen. Hier kom ik heel graag. De gemotoriseerde fantasiefonteintjes op de Place Igor Stavinsky hebben altijd tot mijn verbeelding weten te spreken, en, hoewel ik er nog nooit ben binnengeweest, hou ik ook van de kolossale complexiteit van het op zich lelijke maar veelkleurige museum. Een plekje om te koesteren.
Laatste halte is het Place de l’Hôtel de Ville, waar net een rockconcert bezig is. Ik bewonder nog even het stadhuis, de palmbomen en het prachtige zicht op de Notre-Dame, en duik dan de metro in. Op de trein naar huis begin ik mijn tweede Balzac te lezen, het wordt tijd! Ik sla het boek open en begin te lezen over het pension in de Rue Neuve-Sainte-Geneviève, waar ik die middag nog mijn Balzac-wandeling door de Lichtstad was begonnen: “Madame Vauquer, née de Conflans, est une vieille femme qui, depuis quarante ans, tient à Paris une pension bourgeoise établie rue Neuve-Sainte-Geneviève, entre le quartier latin et le faubourg Saint-Marceau.”
Wordt vervolgd!
Balzac, Honoré de, 1972, Le Père Goriot, Paris: Librairie Générale Française: Le Livre de Poche.
Van Loo, Bart, 2006, Parijs Retour, Antwerpen: Meulenhoff | Manteau.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten