Hieronder een kortverhaal dat ik enkele jaren geleden heb geschreven...
V L U C H T
Onmacht. Angst. Verdriet. Woede. Radeloosheid. Deze gevoelens zijn je niet onbekend wanneer je in een uiterst wanhopige poging over dat hek springt. Je landing is alles behalve zacht te noemen en na enkele tellen krabbel je overeind en zet je het weer op een lopen. Je neus bloedt nog steeds. Die klap was aangekomen. Hierdoor wist je dat het menens was. Je kijkt vlug achter je. Natuurlijk zijn zij ook dat hek over geraakt. Je tocht door dit griezelige, verlaten industrieterrein is zeker nog niet ten einde.
De lelijkheid van de fabrieksgebouwen is niet te geloven. Ze staan daar troosteloos te wachten tot ze gesloopt worden als gigantische monsters die hun tijd al lang hebben gehad en enkel nog in het verleden leven. Ze schieten voorbij. Zou de duisternis in mijn voordeel kunnen spelen? Zou ik me ergens kunnen verstoppen?
Onmacht. Hoe is dit kunnen gebeuren? Heb je er zelf schuld aan? Neen. Hebben zij er schuld aan? Ja. Of kan je iemand zijn stupiditeit en bekrompenheid niet kwalijk nemen? Kan je een blinde kwalijk nemen dat hij niet kan zien? Het speelt door je hoofd. Maar laten je gedachten vooral niet afdwalen. Jij moet nu zorgen dat ze je niet inhalen. Ze zijn met z’n drieën. Daar kan je nooit tegenop. Drie man vol pure haat. Ze haten je niet om wie je bent maar om wat je bent. Daar kan je niets tegen beginnen. Of heb je die vuist misschien niet gevoeld?
Ik hoor ze schreeuwen, vloeken, schelden… Ben ik dat echt allemaal? Het doet pijn aan mijn oren. Niet omdat ze het heel luid roepen, maar om wat ze roepen. Zo’n haat heb ik nog nooit meegemaakt. Het gescheld en de snelle naderende voetstappen is alles wat ik kan horen. Het fabrieksterrein lijkt wel volledig geïsoleerd. Ik heb me nog nooit zo alleen gevoeld. Ik hoor zelfs mijn eigen voetstappen niet meer. Wat ik hoor, is waar ik voor vlucht.
Angst. Ze zijn tot alles in staat. Je durft erom te wedden dat minstens één van hen een mes bij zich heeft. Je hebt hen al eerder ontmoet. Op de bus. Enkele dagen geleden. Ze keken naar je. Met ogen vol haat. Dit had je nog nooit meegemaakt. Maar je was het voorval gauw vergeten. Tot je daarnet met je vriendin in het park ging wandelen. Ze achtervolgden jullie steeds dieper het park in tot het begon te schemeren. Eerst hadden jullie niets door, maar toen jullie rechtsomkeert wilden maken om het park op tijd te verlaten, kregen jullie hen in de gaten. Met lood in de schoenen vervolgden jullie de tocht. Toen de avond begon te vallen en jullie wisten dat de parkwachter het hek al had gesloten, kregen jullie de schrik pas echt te pakken. Ze hadden jullie snel ingehaald. Twee jongens grepen jouw vriendin. Gelukkig deden ze haar geen pijn. Maar je kon het gewoon niet aanzien dat ze haar aanraakten. De andere twee jongens kwamen op jou af en na heel wat verschrikkelijke beledigingen aan jouw adres, plantte één van hen zijn vuist in je gezicht. Een vlammende pijn ging van je neus naar je hersenen. Je schreeuwde het uit en zette het op een lopen.
De zoete smaak van bloed maakt me misselijk. Al meerdere malen heb ik mijn neus aan mijn hemdsmouw proberen af te vegen en heb ik op de grond gespuugd. Mijn neus blijft maar bloeden, wat ik ook probeer. Ik heb nu geen tijd om het te doen stelpen. Bloed is zoet, haat is bitter.
Verdriet. Toen je op de vlucht ging, slaakte je vriendin angstig een gil. Eén van je belagers haalde naar haar uit. Hij riep dat hij zich wel om haar zou bekommeren. Dat hoorde je nog. Het deed je zoveel pijn. Wat heeft hij ondertussen met haar gedaan? Je wil er niet aan denken. De gedachte daaraan is een steek in je hart. Had je wel mogen vluchten? Je kon niet anders. Of toch? Je hebt je vriendin, je lieve schat, gewoon in de steek gelaten. Maar tegen die hele bende had je niets kunnen beginnen. Dat is wel duidelijk.
Het is koud buiten maar ik zweet me te pletter. De angst doet me rillen maar de pijn verwarmt me. Mijn hoofd kookt over, kan elk moment ontploffen. Gedachten en gevoelens hebben er vrij spel. Mijn neus. Mijn knie. Pijn en angst zijn mijn automatische piloot. Angst voor pijn en pijn door angst.
Woede. Waarom? Waarom? Waarom? Je wordt misselijk van zoveel blinde haat. Waarom kunnen mensen het niet verdragen dat jij van haar houdt en zij van jou? Zijn jullie dan zo anders? Op één vlak zijn jullie anders. Echt maar één vlak. En net dat stuit hen tegen de borst. Je kan het niet begrijpen.
Er hangt een beklemmende stank in de lucht. Ik krijg het er nog benauwder van. Ik moet ervan kokhalzen, al weet ik niet of dat enkel en alleen door die stank komt. Wat ik zie, wat ik hoor, wat ik proef, wat ik voel, wat ik ruik… Het is allemaal hetzelfde.
Radeloosheid. Wat als ze je inhalen? En daar lijkt het nu wel naar. Tijdens die val heb je je knie flink bezeerd. Met de wanhoop nabij zoek je naar een uitgang, een poort, een gat in het hek, wat dan ook. Je moet hier weg. De lugubere omgeving demotiveert je. Je hoort je achtervolgers je vernederen. Ze komen steeds dichterbij. Ze mogen je niet inhalen. Dit moet ophouden. Stop. Stop.
STOOOOOOOOOOOP!
Je struikelt.
Stop deze waanzin.
Je valt.
Nu hebben ze me.
Je probeert weer recht te staan.
Ik moet het halen.
Je wordt onder de voet gelopen.
Het heeft geen zin.
Je schreeuwt de woede en pijn van je af.
Hoe kunnen ze.
Je krijgt een voet midden in je gezicht.
Hoe durven ze.
Je roept om hulp.
Haal me hier weg, help me.
Je voelt de schoppen.
Stop er toch mee.
Je voelt de pijn.
Stop ermee.
Je schreeuwt het uit.
Ik hou het niet meer uit.
Je hemd kleurt donkerrood.
Dit is te veel.
Je hapt naar adem.
Ik
Je
Ik
Je
Ik
Je
Kan niet meer.
Je
…u mij? Hallo, hallo. Kunt u mij horen? Wat is er gebeurd?
-Hij hoort je niet, hoor.
-Heb je de 100 gebeld?
-Ze komen meteen.
-Lieve hemel, wat een gedoe.
-Dit is inderdaad…
-Dit is inderdaad…
…hem daar gevonden.
-Wat kan er gebeurd zijn?
-Wat kan er gebeurd zijn?
-Wat denk je zelf? Ze hebben hem flink aangepakt.
-Wie?
-Maakt niet uit wie. Je hoort dat toch vaak?
-Omdat hij…
-Natuurlijk. Wat dacht je?
-Ik… ik wist niet dat zoiets nog bestond, en dan hier…
-Wat dacht je? Dat zoiets enkel in Amerika gebeurt of zo?
-Arme jongen.
-Denk je dat hij het zal halen?
-Dat zal de dokter beter…
…sterven.
-Heeft hij veel kans om…
-Dat kan ik niet zeggen. Breng hem maar naar een kamer. Dit heeft niet veel zin meer.
-Oké, we zullen hem naar…
…hij mij?
-Dat kan ik niet zeggen. Hij ligt in een coma en soms kunnen mensen je dan horen en soms niet. Moeilijk te zeggen.
-Hoe is het toch zo ver kunnen gaan? Hoe…
-Rustig maar.
-We waren zo gelukkig samen. Het was zo… perfect. Té perfect.
-Is er nog iets dat ik…
…jongen.
-Hij komt er wel door. Hij is heel sterk. Dat is hij altijd al geweest.
-Wat als je geen gelijk hebt? Ik overleef het niet. Hij is nog zo jong, onze arme schat.
-We moeten nu heel sterk zijn… voor Eline.
-Och ja, ik moet haar straks van school gaan halen. Wat moet ik haar zeggen? Hoe moet ik dat uitleggen? Ik kan dat niet aan. Ik… ik…
-Ik zal haar wel afhalen en het haar zo voorzichtig mogelijk proberen uit te leggen.
-Bedankt, lieveling.
-Melissa is hier daarnet al langs geweest. Arm meisje.
-Ook voor haar moeten we er zijn.
-Het was te veel voor haar. Ach, hoe moet het nu verder?
-Hij slaat zich er wel door. We mogen de moed…
…niet genoeg dus.
-Wat wil je ook? Hoe konden we nu weten dat er nóg mensen op dat oude industrieterrein komen.
-Wat staan we hier nu te doen? Wat is eigenlijk je plan? Vind je niet dat we dit al ver genoeg hebben gedreven?
-Hou je bek toch, lafaard.
-Bert, laat hem alsjeblieft zwijgen, of ik sla…
-Verdomme toch! We zijn hier in een ziekenhuis. Het was al onvoorzichtig genoeg om hier te komen.
-Maar Bert, ik… ik moest gewoon weten of hij het had gehaald of niet.
-Waarom? Was je geweten dan gesust?
-Ach, doe niet zo belachelijk. Als hij begint te praten…
-Hij ligt in een coma!
-Hou jij je er maar buiten, idioot!
-Sssst! Stil nu. We weten nu hoe hij eraan toe is. Er rest ons nog maar één ding te doen.
-Dat kan je niet menen.
-Denk toch eens na! Als we hem nog een tijdje voort hadden geslagen, zou hij nu zéker dood zijn. Als hij uit die coma komt, kan hij beginnen praten.
-De verpleegsters gaan meteen weten dat wij het waren. Die houden dat toch bij wie er wanneer op bezoek komt? Trouwens, wat als we zijn vriendin hier tegenkomen? Die zou ons nog herkennen. En hoe denk je dat trouwens te doen? Hier geraken we niet zo maar buiten, eens we het gedaan hebben.
-We moeten het over een…
-Wie zijn jullie?
-Ik ben Thomas.
-Joris.
-Ber… Bernard. Eh… wij studeren op dezelfde hogeschool als Frederik.
-Ah zo. Ik ben zijn vader. Luister, had Frederik ruzie met iemand op school? Ik bedoel, is er iemand die hem totaal niet kon uitstaan?
-Ik denk niet dat je het op zijn school zal moeten zoeken. Het gaat hier om puur… ach… wie doet nu zoiets?
-Het is vreselijk.
-Inderdaad. Als ik die kereltjes ooit te pakken krijg… Ik mag er niet aan denken. Ik word er misselijk van. Al dat zinloos geweld. Je denkt dat het je niet zal overkomen, maar dan gebeurt het met je eigen zoon.
-Ik… ik vind het heel erg, meneer…
-Vercauteren. Hij heet Frederik Vercauteren.
-Wat een gewone achternaam.
-Ja, kan dat niet?
-Nee… ik… het spijt me.
-Meneer Vercauteren, wij…
…dat ik weet.
-Dat is vreemd. Je zou denken dat jij iedereen waar hij mee op school omgaat, kent.
-Dat is ook zo. Maar van een Bernard en een Joris heb ik nog niets gehoord. Misschien van een ander departement of zo?
-Ach, laat ook maar.
-En er was nog iemand, zei je?
-De derde persoon weet ik al niet meer bij naam.
-En… hoe gaat het?
-Ik probeer me sterk te houden voor Marianne en Eline, maar dat lukt niet zo goed. En met jou? Gaat het al wat beter met je…?
-Dat is het minste van mijn zorgen.
-Neem… neem je het hem kwalijk?
-Neen. Ze waren met z’n vieren, hij alleen. Ze hadden het op hem gemunt. Misschien wist Frederik wel dat ze mij niets gingen doen.
-Maar dat heeft die ene dan wel gedaan?
-Dat is klein bier vergeleken met wat die anderen bij hem hebben gedaan, dat is, dat is…
-Ik ben blij dat je het hem niet kwalijk neemt. Zeg eens, hoe zagen die kerels er eigenlijk uit?
-Twee van hen waren kaal. De anderen zagen er vrij normaal uit eigenlijk. Ik kon hen sowieso niet goed zien. Het was vrij donker.
-Weet je, één van die jongens die hier daarnet zijn geweest was kaal. Zou het…? Wat zouden ze hier dan komen zoeken? Je kent hen echt niet van de hogeschool?
-Nee, ik had ze nog nooit eerder gezien. Frederik misschien wel.
-En die kerel die je heeft…
-Die was kaal. Vrij stevig gebouwd. Pukkels in het gezicht. Een baardje. Drie oorbellen in zijn linkeroorlel. Hij droeg vrij donkere kledij.
-Ik zal erop letten. Als ik hem tegenkom, zal ik wel weten dat hij het is. Kaal, baardje, pukkels en vooral die drie oorbellen… Nogal duidelijk als je het mij vraagt.
-Luc, als je hen ziet… doe geen domme dingen.
-Dat kan ik niet beloven. Wil je hier misschien vaker komen? Misschien komen die drie jongens nog eens terug. Als je hen dan herkent…
-Als zij het waren, komen ze hier niet meer terug. Wat zouden ze hier trouwens komen doen?
-Ik weet het niet. Het enige…
-Ah, daar is de dokter.
-Goedemorgen.
-En, dokter? Weet u al iets meer?
-Meneer, jongedame, ik heb bijzonder slecht nieuws…
-Dat kan ik niet zeggen. Hij ligt in een coma en soms kunnen mensen je dan horen en soms niet. Moeilijk te zeggen.
-Hoe is het toch zo ver kunnen gaan? Hoe…
-Rustig maar.
-We waren zo gelukkig samen. Het was zo… perfect. Té perfect.
-Is er nog iets dat ik…
…jongen.
-Hij komt er wel door. Hij is heel sterk. Dat is hij altijd al geweest.
-Wat als je geen gelijk hebt? Ik overleef het niet. Hij is nog zo jong, onze arme schat.
-We moeten nu heel sterk zijn… voor Eline.
-Och ja, ik moet haar straks van school gaan halen. Wat moet ik haar zeggen? Hoe moet ik dat uitleggen? Ik kan dat niet aan. Ik… ik…
-Ik zal haar wel afhalen en het haar zo voorzichtig mogelijk proberen uit te leggen.
-Bedankt, lieveling.
-Melissa is hier daarnet al langs geweest. Arm meisje.
-Ook voor haar moeten we er zijn.
-Het was te veel voor haar. Ach, hoe moet het nu verder?
-Hij slaat zich er wel door. We mogen de moed…
…niet genoeg dus.
-Wat wil je ook? Hoe konden we nu weten dat er nóg mensen op dat oude industrieterrein komen.
-Wat staan we hier nu te doen? Wat is eigenlijk je plan? Vind je niet dat we dit al ver genoeg hebben gedreven?
-Hou je bek toch, lafaard.
-Bert, laat hem alsjeblieft zwijgen, of ik sla…
-Verdomme toch! We zijn hier in een ziekenhuis. Het was al onvoorzichtig genoeg om hier te komen.
-Maar Bert, ik… ik moest gewoon weten of hij het had gehaald of niet.
-Waarom? Was je geweten dan gesust?
-Ach, doe niet zo belachelijk. Als hij begint te praten…
-Hij ligt in een coma!
-Hou jij je er maar buiten, idioot!
-Sssst! Stil nu. We weten nu hoe hij eraan toe is. Er rest ons nog maar één ding te doen.
-Dat kan je niet menen.
-Denk toch eens na! Als we hem nog een tijdje voort hadden geslagen, zou hij nu zéker dood zijn. Als hij uit die coma komt, kan hij beginnen praten.
-De verpleegsters gaan meteen weten dat wij het waren. Die houden dat toch bij wie er wanneer op bezoek komt? Trouwens, wat als we zijn vriendin hier tegenkomen? Die zou ons nog herkennen. En hoe denk je dat trouwens te doen? Hier geraken we niet zo maar buiten, eens we het gedaan hebben.
-We moeten het over een…
-Wie zijn jullie?
-Ik ben Thomas.
-Joris.
-Ber… Bernard. Eh… wij studeren op dezelfde hogeschool als Frederik.
-Ah zo. Ik ben zijn vader. Luister, had Frederik ruzie met iemand op school? Ik bedoel, is er iemand die hem totaal niet kon uitstaan?
-Ik denk niet dat je het op zijn school zal moeten zoeken. Het gaat hier om puur… ach… wie doet nu zoiets?
-Het is vreselijk.
-Inderdaad. Als ik die kereltjes ooit te pakken krijg… Ik mag er niet aan denken. Ik word er misselijk van. Al dat zinloos geweld. Je denkt dat het je niet zal overkomen, maar dan gebeurt het met je eigen zoon.
-Ik… ik vind het heel erg, meneer…
-Vercauteren. Hij heet Frederik Vercauteren.
-Wat een gewone achternaam.
-Ja, kan dat niet?
-Nee… ik… het spijt me.
-Meneer Vercauteren, wij…
…dat ik weet.
-Dat is vreemd. Je zou denken dat jij iedereen waar hij mee op school omgaat, kent.
-Dat is ook zo. Maar van een Bernard en een Joris heb ik nog niets gehoord. Misschien van een ander departement of zo?
-Ach, laat ook maar.
-En er was nog iemand, zei je?
-De derde persoon weet ik al niet meer bij naam.
-En… hoe gaat het?
-Ik probeer me sterk te houden voor Marianne en Eline, maar dat lukt niet zo goed. En met jou? Gaat het al wat beter met je…?
-Dat is het minste van mijn zorgen.
-Neem… neem je het hem kwalijk?
-Neen. Ze waren met z’n vieren, hij alleen. Ze hadden het op hem gemunt. Misschien wist Frederik wel dat ze mij niets gingen doen.
-Maar dat heeft die ene dan wel gedaan?
-Dat is klein bier vergeleken met wat die anderen bij hem hebben gedaan, dat is, dat is…
-Ik ben blij dat je het hem niet kwalijk neemt. Zeg eens, hoe zagen die kerels er eigenlijk uit?
-Twee van hen waren kaal. De anderen zagen er vrij normaal uit eigenlijk. Ik kon hen sowieso niet goed zien. Het was vrij donker.
-Weet je, één van die jongens die hier daarnet zijn geweest was kaal. Zou het…? Wat zouden ze hier dan komen zoeken? Je kent hen echt niet van de hogeschool?
-Nee, ik had ze nog nooit eerder gezien. Frederik misschien wel.
-En die kerel die je heeft…
-Die was kaal. Vrij stevig gebouwd. Pukkels in het gezicht. Een baardje. Drie oorbellen in zijn linkeroorlel. Hij droeg vrij donkere kledij.
-Ik zal erop letten. Als ik hem tegenkom, zal ik wel weten dat hij het is. Kaal, baardje, pukkels en vooral die drie oorbellen… Nogal duidelijk als je het mij vraagt.
-Luc, als je hen ziet… doe geen domme dingen.
-Dat kan ik niet beloven. Wil je hier misschien vaker komen? Misschien komen die drie jongens nog eens terug. Als je hen dan herkent…
-Als zij het waren, komen ze hier niet meer terug. Wat zouden ze hier trouwens komen doen?
-Ik weet het niet. Het enige…
-Ah, daar is de dokter.
-Goedemorgen.
-En, dokter? Weet u al iets meer?
-Meneer, jongedame, ik heb bijzonder slecht nieuws…