In een fractie van een seconde zie ik de waarheid
en niets dan de waarheid, hoe de hele wereld in elkaar zit, van een
beangstigende schoonheid, de perfectie maakt krankzinnig, en een mens kan zo’n
inzicht slechts enkele seconden dragen, voor zijn hele geest zich met complete
en verwoestende en onoverwinnelijke waanzin vult.
Er zit wel degelijk een methodiek hierachter, net
als achter alles, maar het oog kan slechts haar willekeur vermoeden. De drieste
neteldiertjes maken wel eens scherpe bochten, onverwacht, nu eens links, dan
rechts, iets naar boven, diep naar onder, maar lijken altijd de onvolmaakte
cirkel rond mijn hoofd te beschrijven.
Na geruime tijd – minuten? een halfuur? vele uren?
– krijgt het hele occulte proces iets schrikwekkends. Steeds meer begin ik de
situatie waarin ik me bevind te verafschuwen. Slaaf van een naargeestig mantra
waar ik de ballen van begrijp. De verschrikking is absoluut. Mijn slapende
lichaam schokt en werpt zich uit zijn baan. De kamer vliegt overkop.
Ik voel dat iets zich heel gauw los zal maken van
mijn lichaam, maar ik weet niet wat. Gaat het om meer vloeistoffen of gassen?
Of zal er iets essentiëlers uit mij ontsnappen? Hoeveel stukjes ziel zal ik
deze nacht nog morsen? En wat blijft er in de ochtend over? Laat ik enkel nog
huid en afdruk in mijn gekwelde bed over en zal de essentie van mijn bestaan
ten hemel rijzen, omringd door ondertussen honderden lichtgevende medusen? Met
welke snippers uit welke heilige boeken zal ik wat betekenis bij elkaar kunnen
puzzelen? Ik weet dat ik zonden zal moeten afleggen. Angsten zal moeten
uitschijten. Wrok uitkotsen. Woede uitzweten. Haat uitzweren. Jaloezie
uitpissen.
De donkere lucht wordt ijler en condenseert. Alles
is oceaan nu. Waar kwallen goed gedijen. Ik niet. Ik lig te stinken in een
zelfverklaard aquarium. En de blauwe weekdieren ondergaan een nieuwe
transformatie. De spoken van de oceaan krijgen steeds menselijkere trekken. Gelei
wringt zich in vlees. Tentakels schoppen het tot ledematen. Het zijn nu lijken
van drenkelingen. Ik lig hier verdomme in een zeemansgraf. Het massagraf dat we
liever willen vergeten. De duizenden lijken op ons collectieve geweten. Dat
laatste beetje menselijkheid dat al lang weer is uitgescheten.
De kolkende hompen rottend vlees beginnen samen te
klitten tot een groot respirerend wezen, een soort van rimpelige, harige en
vlezige godin. Met een beetje verbeelding een gigantische blauwe kut. Misschien
wel die van een godheid uit de vele wereldgodsdiensten die er te rapen vallen.
De Vernietiger. Zij-wiens-kut-blauw-is. De pratende maar tandeloze vagina stelt
me enkele vragen waar ik niet op kan antwoorden. Ik kijk haar angstig aan, iets
wat zij naar arrogantie vertaalt. In het midden van het zwarte gat kolkt een
vuurbal als een soort van oog. Het kijkt me doordringend aan terwijl ze mijn
eerste opdracht aan me toevertrouwt.
Niet gehoorzamen ligt niet in mijn aard. Ik weet
wat er volgt. Een boeiende maar uitputtende reis naar de openbaring waar ik al
heel mijn leven op wacht. Volg de kwallen door de levenspoort naar wat je
altijd al hebt willen weten. Leg jezelf af in lagen. Ontdoe je van armen,
benen. Schuur de huid van je vlees en het vlees van je botten. Al je geheimen
liggen nu als appels voor het rapen. Je hoeft geen densiteit. Je bent niets met
gestalte. Je bent een zwevend bewustzijn. Een verlichte geest. Je toegetakelde
brein voelt zich als de laatste coelacanth op sterk water. Zwoegen bevrijdt.