We ploeteren voort, de stront
aan onze knieën, nee, dijen.
Nee, hier valt geen waarheid op te vrijen,
geen
Jezus of Mohammed,
geen
Cream of Black Sabbath.
We strompelen verder, de drek
tot aan onze kin, nee, lippen.
En alle kankerhoeren zijn verdronken,
en menig huichelaar gestikt
in de kak en cognac en tarmac,
en angstige zielen bedelen om een douche,
weten met hun smetvrees geen blijf,
maar wij hebben onze rekeningen niet betaald,
en we kietelen onze sluitspieren maar
weten dat diarree een van de felst begeerde kontstoffen.
Wij hebben alle priesters volgespoten
en misdienaars gewurgd met verlepte condooms,
en hoe hard het ons ook spuit en spijt,
er zit geen druppel meer in ons lijf.
Wij zoeken betekenis op laag water,
een keutel in een composthoop,
Wij hebben niets anders te vreten
dan taaie distels in potgrond.
Alle dieren sterven, moe maar voldaan,
we luisteren naar hun doodskreet bij volle maan,
maar een goed verstaander ontwaart een dubbele moraal
en bewaart het verhaal in een kraakpand in Paal,
waar aanhangers van Baal zich ontlasten in de Heilige
Graal.
Hier, rugridder Galhagat,
hier, een vat vol kontenat,
de Heer zij geprezen,
een emmer vol met kak!
In de naam van de Endeldarm, de Kont
en de Lekke Latrine, laat alle potten stinken,
en neem en vreet hiervan, gij allen,
want dit is Mijn Drol (halleluja!)
die ik uit Mijn sierlijke reet heb gescheten.
Er wordt ons wel eens verweten
slechts scatologisch te schrijven
maar wat blijkt nu? We zitten vaker
het sanitair onder te schijten dan dat
we klaar komen bij het vrijen,
het zot nog tussen onze dijen.
Denk daar maar eens over na
wanneer je wijst op meer sérieux,
het elitaire zijn we beu.
Daarom: meer poëzie over kak,
meer proza, meer epistels over kak,
meer cinema, meer drama over kak.
En vegen in reetveters
en pas geopende pampers
en koeienvlaaien, hondendrollen
en uitwerpselen overal
en alle merde en alle shit
en spatjes poep in mijn gezicht
en opa’s vals gebit
in een pot van bakeliet.
Het is oké, ik had het te laat gezien
maar ik heb nog niet doorgespoeld.
Onze practical jokes drijven
grootvaders en ooms tot depressie en zelfmoord,
maar wij schijten en schrijven en wrijven lustig voort,
wij kluiven en wuiven en snuiven ongestoord,
wij roken en poken en koken door,
tot de drek in onze bek en de coke in onze kop,
en onze monden verslonden door de wormen,
wij stuntelen en hunkeren en bundelen
alsmaar door en verder en voort, ongestoord,
tot wij bengelen aan een koord
en de latexhoer vermoord,
haar zwanenzang gesmoord.
En zelfs dan nog spuiten wij lawines
in roze limousines, we feesten
met beesten, met handjobs door kreeften,
en blowjobs door snoeken,
en snokken met roeken,
en adders met broeken,
gorilla’s in de pis,
op z’n hondjes met een vis,
en alles waar we ooit heimelijk over droomden,
en alles waar we stiekem over fantaseren,
zoals 69 met leeuwen,
maniakaal masturberen
op het ritme van de kolibri,
coïtus in een horny kolonie,
en legers en zwermen en kuddes
en troepen en scholen en kutten,
en bestialiteiten met apen en met geiten,
en daarna met hun lijken,
droog in de kont van een
dode mol in de grond.
Het klinkt allemaal wat goor
maar slechts een droogstoppel
die zich eraan stoort.
En onze practical jokes doorboren
frivole Polen, op ’t Zuid en in het noorden,
en drijven alle katten en pladijzen tot zelfkastijding
en alle priesters en pagadders
tot passionele moorden,
en alle fantasieën en elke ongeremde drang,
en alle fetisjen en lusten
zijn onherroepelijk dood. Amen.
Maar we ploeteren voort,
ongestoord.