Er woont een vrouw in mij:
onderhuidsgenote.
Is zij toekomst of verleden,
komt zij spoken of me klaarstomen
voor een leven op het droge,
programmeert zij vast mijn dromen?
Ze verhuist niet, ze trekt in,
dan bezet zij alle kamers,
schildert ze in kleuren waar
ik toch nooit aan zal wennen.
Slapen doet ze in mijn hart,
de lakens reeds vervangen.
Ze nestelt zich in geuren
die ze weet zijn van een ander.
Het hart is een palimpsest,
ettert uit doorligwonden,
kweekt dromen als asbest
in erkers en in kerkers
van al wat was
en nog moet komen,
nog moet rijpen,
al ontbonden,
inventaris van penarie.
Er woont een vrouw in mij,
achter tralies.