Deel 1: Van Auvergne tot Alpen
La France. Samen met Italië mijn favoriete bestemming, zeg maar. Ik kom er vaak, voor een dag of twee, of voor een viertal dagen, en ik heb al heel wat verschillende streken gezien. Nu is de tijd rijp voor een intiemere band met dit land. Twee weken lang in het uiterste oosten, tegen Zwitserland en Duitsland, van de Alpen tot de Elzas. Maar eerst vlieg ik naar het charmante vulkanische niemandsland van de Auvergne.
Eens geland op het vliegveld van Clermont-Ferrand, groet de massieve vulkaan Puy-de-Dôme me al in de verte. Het is een uurtje wandelen tot het centrum en mijn eigenlijke wandeling begint dan ook aan de Basilique Notre-Dame-du-Port, een indrukwekkend bouwwerk, maar het interieur van dit heiligdom is eerder sober te noemen, op de veelkleurige glas-in-loodramen na. Ik daal af in de crypte, waar je de eeuwen kan ruiken. De verlaten smalle straatjes aan de voet van de basiliek brengen me naar Square Pascal en de monumentale fontein van Amboise. Hier heb ik een mooi zicht op de rest van de stad en de omliggende heuvels, de vulkaan incluis. Boven de daken komt de gitzwarte kathedraal piepen, mijn volgende stop. Binnenin deze parel van de Franse gotiek vergaap ik me aan de prachtige schilderijen, fresco's en andere kunstschatten. Een smalle spiraaltrap brengt me tot helemaal bovenin de klokkentoren, op een terras vlak boven de waterspuwers. Op het dak van de kathedraal tuurt Maria met kindje Jezus naar de rest van de streek. Tussen de twee identieke torens doemt de 1500 hoge dromedarisbult van de Puy-de-Dôme weer op. Een valk duikt weg in zijn nest in de rechtertoren. Ik daal de trap weer af en zet mijn weg verder in dit gezellige maar bescheiden stadje.
Meer naar het westen is er nog Place de Jaude, een typisch Frans plein met als centrale punt het standbeeld van Vercingetorix. Ten zuiden van Place de Jaude is er een moderne studentenwijk, met de wandelboulevard Mail d'Allagnat, waar de bars de namen dragen van Franse schrijvers. Ik volg de boulevard en kom tot rust in Jardin Lecoq, waar jong en oud een luie zaterdagnamiddag doorbrengen te midden van een weelde van flora en aan een pittoreske eendenvijver. Het standbeeld van een naakt badende vrouw laat weinig aan de verbeelding over. Haar gevederde minnaar, een woerd, wijkt niet. Ik keer terug naar het centrum en kuier nog wat rond in de zonovergoten stad. Na al die dagen van regen zijn de Auvergnats blij met dit relatief warme weer. De terrasjes zitten vol. Clermont-Ferrand is een gezellig stadje met interessant cultureel erfgoed dat teruggaat tot de Middeleeuwen en de Romeinse tijd. Ideaal om hier mijn reis te beginnen. Niets al te spectaculairs of wereldschokkend moois, gewoon een mooie Franse provinciestad omgeven door groene heuvels, of beter, slapende vulkanen.
Mijn gastvrouw Megan woont in een gezellige HLM-wijk in het zuiden van de stad. Te midden van veel groen en woningen in pastelkleuren vind ik haar appartement. Ik krijg meteen een Grimbergen en daarna rijden we samen met een vriendin de heuvels in. Een magnifiek landschap ontvouwt zich wanneer we het Plateau de Gergovie beklimmen. We passeren het middeleeuwse Château d'Opme. Bovenop het plateau, ooit het slagveld tussen Vercingetorix' mannen en de Romeinen, staat een indrukwekkend monument ter ere van deze gebeurtenis. De plek heeft iets majestueus, zeker nu het begint te schemeren. Een kudde schapen blaat in de verte, verder horen we enkel de wind, die vrij spel heeft op deze hoogte, en de krekels.
We wandelen wat over het plateau, langs een smal rotsweggetje, en genieten van de zonsondergang, die de door de vulkanen gegolfde horizon roze kleurt. Langzaam gaan alle lichtjes van Clermont-Ferrand aan, dat diep beneden in het dal ligt. De zonsondergang op de Stromboli-toppen is adembenemend... Een vleermuis vergezelt ons op de terugweg, en plots springt er iemand met een luide kreet uit het donkere struikgewas. Beide vrouwen gillen. Het is een van hun vrienden, die ons was tegemoet gekomen. De grapjas. Met beide auto's rijden we naar voorstad Chamalières, waar we op een verbazingwekkend vuurwerk worden getrakteerd. Dan is het te voet naar de Mail d'Allagnat, waar we samen met de rest van hun kliekje nog iets gaan drinken in Le Rimbaud. Als eerste dag kon dat tellen!
De dag nadien neem ik de bus naar het bezoekerscentrum van Puy-de-Dôme, die van op die plek nog hoger lijkt. En die reus moet ik nu beklimmen! Na een capuccino begin ik eraan, eerst door halfverlaten bossen naar de Col de Ceyssat - met als enige metgezel een hert dat zo subtiel mogelijk probeert weg te vluchten - vervolgens recht naar boven de kolos op, via de Chemin des Muletiers. Het uitzicht is adembenemend: overal afwisselend licht- en donkergroen beboste heuvels, af en toe aan het oog onttrokken door een vastberaden mistgordijn.
De klim is moeilijk, maar uiteindelijk bereik ik de top, met de karakteristieke televisietoren. Jammer dat de mist het eerste halfuur in die mate met het panorama speelt dat er maar weinig van te zien is. Gelukkig wordt het daarna beter. Het panorama van de Chaîne des Puys is ronduit schitterend. De meest in het oog springende vulkanen die je van hier kan zien zijn Puy de Côme, les Suchets, Puy Chopine, Puy de la Nugère en Puy des Goules. Nog verder dan de Strombolitoppen zie ik de besneeuwde bergtoppen van het Centraal Massief.
Clermont-Ferrand ligt in het dal, en de twee ezelsoren die ik van hier kan zien, is natuurlijk de kathedraal. Ik lunch in het bezoekerspaviljoen en begin aan de afdaling. De noordflank van deze Schone Slaapster is mooier, met een afwisselend natuurlandschap. Dit is het 'vulkanenpark', dat zich zeer ver uitstrekt. Het laatste stuk van de wandeling is iets saaier, gewoon een padje door het bos, maar het brengt me wel tot aan de bushalte.
De pendelbus passeert het spastadje Royat, met haar historische Eglise Saint-Léger. Voor ik bij Megans huisgenootjes ga dineren, bezoek ik nog even het middeleeuwse stadje Montferrand, dat kan uitpakken met een monumentale kerk en schattige vakwerkhuisjes, dat allemaal op een steenworp van Clermont-Ferrand.
Een interregionale trein brengt me de dag nadien naar de Rhônestreek. Lyon is net als Parijs een hutsepot van statische 19e-eeuwse gebouwen, middeleeuwse monumenten en moderne architectuur. Het is warm en ik voel me nu echt in het zuiden. Ik wandel van de zakenwijk Part-Dieu, met de toren die wat op een krijtje lijkt, naar het eerste arrondissement. Nog voor ik de Pont Lafayette oversteek naar het 'eiland' tussen Rhône en Saône merk ik de basiliek en de metalen toren op de Fourvièreheuvel op. Indrukwekkende herkenningspunten van de stad. Ik steek de Rhône over en geniet van het zicht op de vele bruggen en de bijna appelblauwzeegroene rivier. Centraal gelegen is Place des Terreaux, met als trofee een indrukwekkende fontein van steigerende paarden. Ook het stadhuis mag er zijn. Het is rijkelijk versierd met beelden en de minikoepel geeft het een wat komisch zicht. Verder is het typisch Frans en zeer geslaagd. Ook het Museum voor Schone Kunsten vind je terug op Place des Terreaux. Ik kuier rond in de binnentuin, waar schoolkinderen afkoelen tussen de sculpturen. Achter het stadhuis ligt Place Louis-Pradel, een gezellig plein met verschillende beelden, heel wat trapjes, een moderne fontein en het best lelijke operagebouw.
Vervolgens beklim ik de trappen van de Colline de la Croix-Rousse, dat een prachtig vergezicht biedt op de stad en op de Colline de Fourvière, met de basiliek en de op de Eiffeltoren lijkende metalen constructie ernaast, in het bijzonder. Ook van op Place Rouville heb ik een mooi panorama. Ik daal verder de heuvel af, naar de Saône. In een van de gezellige straatjes aan de oever vind ik een bibliotheek met op de façade een zeer knappe 'literaire' muurschildering. Zo heeft Lyon er wel meer.
Ik passeer de Eglise Saint-Nizier en beland in het culinaire straatje Rue Mercière, waar een gedenkplaat herinnert aan Etienne Dolet, een man naar mijn hart. Zijn humanistische en vrijdenkende geest kwam hem duur te staan. Hij werd levend verbrand. Via Place des Jacobins en Rue Emile Zola kom ik uit op het grote centrale plein Place Bellecour, met in het midden een ruitersstandbeeld ter ere van Lodewijk XIV, de man die het Franse volk van de ene oorlog in de andere stortte, in plaats van het te voeden. Van op de oever van de Saône kijk ik uit op de Fourvièreheuvel, aan de voet waarvan twee kerken zijn gebouwd: Saint-Georges en Saint-Jean. Ik steek de brug over naar het deel van het vijfde arrondissement dat Vieux-Lyon heet en bezoek ze allebei. De imposante Cathédrale Saint-Jean staat op een pittoresk plein. Binnenin worden op een groot doek knappe beelden van Lyon en de kathedraal geprojecteerd. Zoiets heb ik nog nooit gezien in een kerk. Ook de antieke klok in een zijkapel naast het altaar mag er zijn. Naast de kathedraal stuit ik op de ruïnes van een oudere kerk. De helling van Fourvière beklimmen kost me liters zweet maar de moeite loont, want het panorama is verbluffend. De rood-witte stad strekt zich helemaal voor me uit, met de Tour Part-Dieu als hoogste herkenningspunt.
De Basilique Notre-Dame de Fourvière is versierd met zeer knappe religieuze beelden, maar het is vooral het interieur dat het'm doet. Het geheel van glas-in-loodramen, muurschildering, fresco's, sculpturen en vergulde versieringen is gewoonweg adembenemend... Op een van de fresco's zijn verschillende Franse kathedralen en basilieken herkenbaar. Leuk voor de Frankrijkkenner! Een verdieping lager is nog een iets kleinere en meer sobere gebedsruimte, en er zijn ook nog eens heel wat aparte kapellen. Iets verderop rijst de metalen toren als een Tour Eiffel in het klein. Deze fallus is door ene heer Gay laten bouwen. Een lange aaneenschakeling van trapjes brengen me naar de gezellige benedenstad van Vieux-Lyon, met de typische pleintjes, souvenirswinkeltjes en restaurants. Heel deze wijk staat op de lijst van UNESCO Werelderfgoed en dat is niet meer dan terecht. Bezienswaardig zijn nog een oude wisseltempel en de Tour Rose.
Terug iets de helling op is er de jeugdherberg, waar ik deze nacht zal verblijven. Op het terras - the view! - zit een Australiër Grimbergens te hijsen. Guy heeft zes jaar in China gewoond en zwerft nu wat rond in Europa. Met zijn best goed niveau van Chinees maakt hij indruk op een Chinese toeriste. Ik neem afscheid en volg een antieke kasseiweg naar de ruïnes van twee Gallo-Romeinse theaters, hoog de heuvel op. Er wordt net een podium gebouwd voor een meerdaags festival, waar heel wat klassieke concerten zullen plaatsvinden maar ook bands als Woodkid komen optreden. Ik ga eten in een typisch restaurant van de streek, een echte bouchon, en wil daarna een Grimbergen gaan drinken op het terras van de jeugdherberg, wanneer ik Guy tegenkom, vergezeld van een Amerikaanse vrouw genaamd Montse. We gaan naar het eerste arrondissement, naar een Couchsurf meeting in een Spaanse bar. Jammer dat het bier er ofwel Duits ofwel Spaans is, maar de excentrieke Australiër zorgt wel voor een onvergetelijke conversatie waarin hij zichzelf steeds probeert te bewijzen naar ons toe. Op een gegeven moment gaat hij op zijn kruk staan en spreekt hij de omzittenden op het terras aan in het slechtste Frans ooit. Hij wil weten wie er in de politiek van Frankrijk geïnteresseerd is, maar niemand verstaat hem. Hilarisch. We ontmoeten nog enkele reizigers van over de hele wereld, waarna Montse en ik weer naar de jeugdherberg gaan. Het zicht op de heuvel is zeer mooi. Zowel de basiliek als de televisietoren zijn verlicht. Op het terras drink ik dan eindelijk mijn Grimbergen en geraak ik in gesprek met iemand uit Besançon, waar ik later op de week zal vertoeven. Ik werp m'n blik nog een keer op de verlichte stad en ga ook maar eens slapen.
Dag vier al, de tijd vliegt. In de voormiddag volg ik de Saône zuidwaarts naar de wijk La Confluence, waar beide rivieren samenkomen. Daarna doe ik een korte toer door de binnenstad. Zo passeer ik het Hôtel-Dieu, een uit de kluiten gewassen voormalig hospitaal, waar Rabelais als dokter werkte. Ik neem de metro naar het Parc de la Tête d'Or, een groene oase met serres, een meer en het Plaine africaine, een heuse zoo met onder meer apen, flamingo's, pelikanen, stekelvarkens, krokodillen, luipaarden, olifanten en giraffen.
Ik bereik de Rhône en steek die over naar het rustige dorp Caluire-et-Cuire, dat ik helemaal door moet om uiteindelijk op de Saône te botsen. Middenin de rivier ligt het groene Ile Barbe, met een bescheiden oude abdij en een schattig kerkje. De rest van de namiddag maak ik een lange stadswandeling, maar rustig aan. De Colline de Fourvière heeft echt iets Italiaans met al haar weggetjes langs stenen muurtjes en cipressen, en de benedenstad Vieux-Lyon telt enkele goed verborgen binnenplaatjes en doorgangen tussen de oude huisjes. Ik begin echt van deze authentieke wijk te houden. Net als gisteren ga ik in een van de typische bouchons eten, maar deze keer aan de andere kant van de Saône, in de Rue Mercière, en in gezelschap van Montse. En of het vlees weer overheerlijk is. Lyon is niet voor niets de culinaire hoofdstad van Frankrijk. Samen met Céline, m'n nieuwe gastvrouw, bestel ik nog een biertje op de oever van de Saône, met zicht op Fourvière. Aah, c'est la vie...
De volgende dag neem ik de trein richting Alpen. Aangekomen in Grenoble, begin ik meteen aan een serieuze klim, de versterkte rots La Bastille op. Trappen, zandweggetjes en uit stenen gehouwen treden voeren me naar boven, langs verschillende fortruïnes en in een mooi natuurlandschap. Het uitzicht op de besneeuwde bergtoppen van de Alpen, het Massief van Vercors en het Massief van Belledonne is subliem. De puntige toppen van de Vercors zijn heel typerend. De Isère kronkelt door de stad van Stendhal. Hoog boven het fort zweven verschillende parachutes. Jep, ik ben in de Alpen. Zelfs op deze hoogte is het warm genoeg om in bloot bovenlijf te zonnen. En met zo'n panorama heb je weinig zin om je ogen te sluiten!
De versterkingen op deze rots werden aangebracht door graaf Lesdiguières, maar natuurlijk had ook superman Vauban, onder Lodewijk XIV, in de pap te brokken. Het was generaal Haxo die Vaubans plan voor de versteviging van de Bastille 150 jaar later verderzette. De bergen die je van op het hoogste punt van de donjon kan zien, zijn tot 3000 m hoog. De meest opmerkelijke zijn de Chamechaude, de Mont Saint-Eynard, le Grand Colon, l'Obiou en de hoogste berg van Europa, met een hoogte van 4807 m, de Mont Blanc, moeilijk zichtbaar door de wolken. Ik geraak aan de praat met een Nederlandse vrouw die vrijdag de Alpe d'Huez zal beklimmen voor het goede doel. Ik wens haar veel succes.
Ik neem de téléphérique, vier vliegende bollen van professor Gobelijn, naar de benedenstad. Eerste halte is Place Saint-André, met het sierlijke Palais du Parlement du Dauphiné en een standbeeld van Bayard, ridder zonder vrees, die begraven ligt in de Collégiale Saint-André. Naast de kerk kan je iets drinken in een van de oudste café's van Frankrijk, waar schrijvers als Rousseau, Laclos en Stendhal wel eens kwamen pintelieren. Het Café de la Table Ronde dateert dan ook van 1739. Ik begin mijn Stendhalwandeling aan de Halles Sainte-Claire, waar vroeger een klooster stond, en neem de Rue Jean-Jacques Rousseau. Meteen bots ik op het huis waar Rousseau in de zomer van 1768 toevlucht nam toen het hem in Parijs eventjes te heet werd. Verder in de straat staat het geboortehuis van Stendhal. De jonge Henri Beyle onderging er een strenge opvoeding na het overlijden van zijn moeder. Zijn grootvader ontfermde zich over de zevenjarige stakker. Het is ook in dit appartement dat Henri begon te schrijven. Het kijkt uit op de Jardin de Ville, waar een monument is opgedragen aan de schrijver van Le Rouge et le Noir.
De bekende treille van Stendhal en het terras met exotische planten van zijn geliefde grootvader dokter Gagnon keken op dit plein uit. De wandeling gaat dwars door het reeds gekende Place Saint-André. Voor Julien Sorel uit Le Rouge et le Noir, meesterwerk van de Franse Romantiek, liet Stendhal zich inspireren door Berthet, die hier op het justitiepaleis werkte. Enkele tientallen meters verder, in de Rue Chenoise nummer 18, woonde Victorine Bigillion, waar de schrijver tot over zijn oren verliefd op was. De straat mondt uit op de Place Notre-Dame, waar de sobere kathedraal van Grenoble staat, met vlak ernaast de Eglise Saint-Hugues, waar de jonge Stendhal met bloedend hart de begrafenis van zijn moeder bijwoonde. Ik ben helemaal alleen in de rustgevende kerk en probeer me voor te stellen hoe de jongen met krop in de keel zag hoe de kist van zijn moeder naar het altaar werd gebracht.
Verder naar Place de Verdun, iets te stijf naar mijn smaak maar met een goed zicht op La Bastille. In Parc Paul Mistral komen heel wat mensen van het stralende weer genieten. Ik zet me neer op een bankje tussen het spuuglelijke stadhuis en de merkwaardige Tour Perret en slenter vervolgens nog wat rond in de binnenstad, van de slaperige Place Victor Hugo tot de Rue Raoul Blanchard, waar aan weerszijden een gebouw staat dat met Stendhal heeft te maken: het Maison Neuve dat vader Chérubin Beyle had laten bouwen en het voormalige Jezuïetencollege, waar Stendhal drie jaar naar school is geweest. Het college draagt nu zijn schrijversnaam. De mooiste wijk van Grenoble is die waar de snel stromende Isère de heuvel passeert. Op deze kant van La Bastille staat een voormalig klooster, tussen cipressen, trappen, steegjes - erg Italiaans eigenlijk. Van hier ook weer een mooi zicht op de stad en de bergen. Terug in Lyon ga ik nog iets drinken met Céline en enkele van haar vrienden, op de heuvel van Croix-Rousse. Eerst passeer ik de nog de Fresque des Lyonnais, een groot fresco op twee gevels van een huis, met heel wat bekende Lyonnais, zoals de gebroeders Lumière, die eigenlijk in Besançon zijn geboren, en Saint-Exupéry, piloot en schrijver van Le Petit Prince.
In volgende delen: Dijon, Beaune, Besançon, Colmar, Straatsburg...