Want in de aankomende talentenjacht weeft zelfs de zwevende kiezer z'n eigen kleverige web.
Ik ben ziek in alle bedden,
Kom me redden,
Maar ik hou m’n mond
niet,
’t Is te zeggen.
Ik zwijg in talen
Die
geen ander kan begrijpen
En laat de kritiek in
mijn
Web van woorden rijpen.
Ik leef,
Ik beef.
Een dag niet
gestreefd
Naar het schikken van
de kosmos,
Is een dag niet
gescheefd.
Weef mijn wereld in
een andere kleur
Dan die van zonnen en
planeten,
Als je eenieder die zich
anders uit
Het daglicht niet
wil gunnen.
Steek die Natie waar
geen ster nog schijnt;
Wij zijn geen trollen
die stinken
In enge grotten en
teren op eigen sappen,
Eigen smerigheid
eerst.
Wij zijn als
pasgeboren baby’s,
Klaar voor een wereld
die
We gedoemd nooit te
begrijpen,
Als een vrucht die nog moet rijpen,
Een onbeschreven blad,
Een ongeopend vat
Dat boordevol met kansen
Die niemand durft te grijpen,
Als een vrucht die nog moet rijpen,
Een onbeschreven blad,
Een ongeopend vat
Dat boordevol met kansen
Die niemand durft te grijpen,
Een grote achtertuin
die pas leeft
Als besproeid met
onverdeelde stralen zon,
Niet met ’t gif van
propaganda,
Spraakwater dat smaakt
naar beton.
Wij staan niet klaar
met een meter
Of een machine die
geld schijt,
Steeds bereid om
vreugde te verteren,
Industrieel te vermalen tot steriel stof,
Industrieel te vermalen tot steriel stof,
Om er een
prijskaartje aan te hangen:
Wie niet bijdraagt,
is een dief.
En in dat uitgerekte
gaatje,
Is daar nog plaats voor
al je bommen
En raketten en kwade
tongen,
Daar waar geen licht
kan.
Het viseren van een
wereld waar slechts vrede,
Is als ’t weven van
Penelopes kleedje,
Iets wat tjeven
steeds beleven
In hun streven naar
meer macht;
Het doet de beer
dansen
En de boer meer
stront scheppen,
Maar wij zijn er niet
voor in de wieg gelegd,
Want met de troost
die zij ons bieden
Blijft niets hoger
dan de nood
En de helers die we
kiezen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten