Deel 1: 40 uur wakker in Reykjavik
20 juni 2014, haven Reykjavik
Na tien jaar bijna uitsluitend voor citytrips en
cultuurreizen gaan, was het eens tijd voor iets anders. Ik had nood aan wat
avontuur, natuur en vooral een land dat de verbeelding tart, dat een meer pure
en blijvende indruk zou nalaten dan de andere landen die ik al heb bezocht.
IJsland leek me daarvoor meer dan geschikt.
Tien dagen lang zal ik in een internationale groep
door de wilde, ongerepte natuur van IJsland trekken, meer bepaald het
zuidwesten van dit tot de verbeelding sprekende eiland, maar eerst verken ik op
mijn eentje de meest noordelijke hoofdstad van de planeet: Reykjavik.
En daar zit ik nu, twee uur nadat een volle
pendelbus ons na een rit langs de oceaan en door vulkanische velden, aan het
station afzette. Meteen word ik verwelkomd door motregen - het is dan ook een
grauwe dag - en de toren van de grijze Hallgrímskirkja, een moderne religieuze
kolos. Een eerste wandeling gidst me door het centrum van Reykjavik, dat erg
klein en nederig overkomt. Een meertje, Tjörnin genaamd, biedt een mooi zicht
op het stadhuis en op een vogeleilandje, en aan de Fríkirkjan ligt een gezellig
parkje met kleurrijk paviljoen. De meest levendige straten zijn de
Austurstræti, de Aðalstræti
(trouwens de oudste straat van Reykjavik) en de Hafnarstræti. Hét centrale punt
is de Lækjartorg, daarnet nog relatief kalm maar straks druk bevolkt met
jongeren die het weekend feestelijk inzetten. In de Austurstræti, waar je de
staatsdrankwinkel vindt, probeert een straatmuzikant tevergeefs voorbijgangers
Queen’s ‘We Will Rock You’ te laten meebrullen. Op het rustige Austurvöllur val
ik bijna van mijn bankje van verbazing wanneer twee IJslandse twintigers me
vertellen dat ik naar de historische kathedraal en het parlementsgebouw van
IJsland sta te kijken. De Dómkirkjan en het Altingshúsið maken inderdaad een
bijzonder nederige indruk. Op dat laatste gebouw prijkt nog steeds de Deense
kroon. De IJslanders moesten dan ook tot 1944 op hun uiteindelijke complete
onafhankelijkheid wachten. De twee heren ontkrachten ook enkele typische
IJslandse mythes. Het is niet zo dat kraantjeswater ongezond is, integendeel.
Elk gerucht daarover is in gang gezet door mensen die er alle belang bij hebben
dat er veel flesjes water over de toonbank gaan. Dat IJsland zoveel beter uit
de crisis is gekomen omdat ze de schuldige bankiers meteen achter slot en
grendel hebben gezet, is ook een fabeltje. Het is ook geen land vrij van
corruptie. Die valse cijfers komen van de overheid zélf. Oorspronkelijk vond je
geen enkele boom in IJsland en nu nog is het land erg kaal. Alle bomen die je
ziet, zijn door de IJslanders zelf geplant.
Ik spot iets verderop nog het oudste huis van
Reykjavik en er vlak tegenover Ingólfur Arnarsons zoetwaterbron. Deze wijk, aan
de Aðalstræti
en de Hafnarstræti,
is de centrale plek voor bars en restaurants. De houten huisjes zijn bedekt met
golfplaten in felle kleuren, maar meestal rood. Noemenswaardig is nog het
opmerkelijke Fálkahúsið. Ik
neem de Tryggvagata, passeer het lelijke Tollhusið, met
de indrukwekkende mozaïek, en beland zo op dit bankje aan de haven, waar een
oceaanbriesje me stilaan is aan het verkleumen. Ik zit vlakbij een donkergroene
locomotief en tuur naar de vele boten en bergen in de verte. De grijze lucht
geeft het uitzicht iets mistroostigs. Tijd om enkele infoborden over de
scheepvaart te bekijken en mijn stadswandeling te hervatten.
20 juni 2014, Reykjavik
We zijn heel wat uren verder, het is laat in de avond, maar nog steeds licht. En dat gaat ook zo blijven. Ik heb geen slaapplaats en als ik heel de nacht op ga willen blijven, zal het 24/24 zonlicht me daarbij helpen. Het zal heen heel vreemd effect geven, vooral ook omdat ik omwille van de vlucht nog eens twee uur gratis en voor niets erbij heb gekregen. Nu zit ik in de herberg waar ik binnen 24 uur de rest van de groep voor het eerst zal ontmoeten. Gezellige keet maar er is geen bed meer vrij voor deze 'nacht'. Op tv is de voetbalmatch voorbij en nu zit ik in het gezelschap van enkele andere reizigers, met de muziek van Of Monsters and Men op de achtergrond, dit te schrijven. Ik heb al negen uur niets gegeten en misschien moet ik daar eens verandering in brengen. Straks.
Ik heb nog heel wat afgewandeld, vooral rond het meer, met zijn vele zwanen, ganzen en eenden. Ik kuier langs de oevers, voorbij het interessante moderne stadhuis, dat een gigantisch topografisch model van IJsland herbergt. Die gletsjers! Zwermen van miljoenen muggen suizen boven de met sculpturen bevolkte paadjes. Af en toe vliegt er een Noordse stern voorbij. Langs de westkant van het Tjörnin heb ik een mooi zicht op de Hallgrímskirkja en de slanke Fríkirkjan. Ik ga tot aan het Noords Huis, aan de kleine luchthaven voor binnenlandse vluchten, en zak vervolgens weer af naar de binnenstad.
Nog steeds gepakt en gezakt (de grootste rugzak ligt ondertussen hier in de herberg, dus daar ben ik nu voor 24 uur van verlost) beklim ik de Arnahóll, een heuvel waarop het standbeeld van Ingólfur Arnarson, de eerste kolonist van IJsland, prijkt. Vervolgens beland ik in de Laugavegur, een straat naar mijn hart, boordevol bars en restaurants, maar ook clichématige toeristenshops met knuffels van Vikingen, papegaaiduikers en ijsberen. In een eivolle Lebowskibar vang ik flarden op van de match waarin Frankrijk Zwitserland met de grond gelijk maakt. Nu de wedstrijd voorbij is, zou ik er eigenlijk een White Russian moeten gaan drinken. Erg grappige bar, met heel wat foto's uit de film 'The Big Lebowski' en knipoogjes naar de kenners en fanaten.
Voor ik hierheen kwam, zakte ik nog even af naar de haven. Aan het iconische beeld Sólfar (De Zonnevaarder, een moderne weergave van een Vikingschip), zet ik me te midden van mijn rugzakken neer om van het mistige uitzicht te genieten. Het ingebakken gevoel dat binnen het uur de duisternis deze baai zal overvallen, bekruipt me, maar dat gaat dus niet gebeuren. Ik ben al moe, maar net als de dag het duister met succes zal bekampen, ga ik hetzelfde pogen te doen met de slaap. En dan nu: etenstijd!
21 juni 2014, Reykjavik
De nacht is gepasseerd. Donkerder dan een soort van licht schemergrijs is het niet geworden. Na een late maaltijd begin ik de hele stad rond te zwerven. Eerst naar de indrukwekkende Hallgrímskirkja, die ondanks het uitblijven van de duisternis iets spookachtigs heeft. Het is ook heel vreemd allemaal. Het voelt aan als nacht. En toch. Het bouwwerk is verlicht, auto's rijden met de koplampen aan, lantaarnpalen blijven dan weer gedoofd. Katten zwerven talrijk rond. Ik kom uit op een klein natuurreservaat, niet ver van het Tjörnin. Ik zet me op het bankje met het beeld van dichter Tómas Guðmundsson en schrijf zelf een gedicht, geïnspireerd door de nachtelijke taferelen aan het water. Terug in de uitgaansbuurt versmelt ik met mijn omgeving. Straatartiesten blijven muziek maken. Iedereen is luid, dronken en opvallend goed gekleed. Een jonge vrouw deelt aan voorbijgangers flesjes water uit, als bewustmakingscampagne. Nochtans kost het bier hier stukken van mensen. Voor mijn Víkingbier leg ik 900 IJslandse kronen neer in Dillons. Andrea Jónsdóttir, de oudste dj van het land, draait er vrolijk de funky en rock'n'roll plaatjes aan elkaar. Ze is zo'n zeventig jaar oud en zeer cool, en gebruikt een vergrootglas om de titels van de cd-hoesjes te kunnen lezen. Ik leer enkele IJslandse en Canadese dames kennen en het wordt nog een stevig feestje met muziek die steeds meer naar metal neigt. De laatste uren van de 'nacht' ben ik weer op mezelf aangewezen en kuier ik rond in de haven en de binnenstad. De fancy Laugavegur is zonder overdrijven in een puinhoop veranderd. Overal ligt er afval en gebroken glas. Op de Lækjartorg smult een spreeuw van een plasje braaksel. Een man houdt halte, neemt zijn sigaret uit de mond, braakt, steekt de sigaret terug en vervolgt zijn weg.
Aan de haven valt geen levende ziel te bespeuren. Het is zeven uur en alles is bijzonder rustig. Twee uur later bezoek ik het walviscentrum en vervolgens varen we uit, de baai in, op zoek naar walvissen en dolfijnen, net als ik zes jaar geleden in Boston deed. We spotten een hele hoop dwergvinvissen, steeds op een vijftigtal meter afstand. Verder merken we een uitgebreid gamma aan zeevogels op: kleine jager, Noordse stormvogel, zeekoet, papegaaiduiker, drieteenmeeuw, Jan van Gent, Noordse stern, grote mantelmeeuw enzovoort. Best indrukwekkend, maar in vergelijking met mijn ervaring in Boston is dit toch de mindere van de twee. Ook ben ik te licht gekleed, waardoor de Atlantische koude lucht vrij spel heeft op mijn lichaam, dat steeds meer in een ijspilaar verandert. Maar het is een boeiende en leerrijke ervaring, dat zeker. Zes jaar geleden is IJsland 180 graden gedraaid in hun beleid ten opzichte van de walvisvangst en, hoewel slechts één percent van de IJslanders meent regelmatig walvis te eten, is het nu perfect legaal om die brave zeezoogdieren naar de andere wereld te helpen. Alle heil moet dus van de toeristen komen, dus eet vooral nooit walvis!
Na de ijskoude boottocht wandel ik naar die witte baken die tijdens onze voormiddag op zee nooit van de horizon is verdwenen: de kathedraal Hallgrímskirkja. Erg sober wit interieur maar met massief orgel. De lift brengt me bijna helemaal naar boven en het uitzicht op al die schattige huisjes en de wijde omgeving van Reykjavik mag er zijn! En nu zit ik dus weer in de herberg waar ik vanavond de groep zal ontmoeten. Ik ben meer dan dertig uur wakker, maar na al die energiedrank en koffie voel ik me daar niet eens heel belabberd bij. En nu gaan we wat chillen en misschien een museum bezoeken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten