Het is februari en dat betekent dat ik weer een weekje zuidwaarts trek. Na Rome, Barcelona, Malta, de Provence, Athene en Porto, is het deze winter de beurt aan Andalusië, een historische en culturele smeltkroes van beschavingen. Berg, zee en vooral de Spaanse zon, die zelfs in de winter de rest van Europa de ogen uitsteekt. Laat tapas, flamenco en mudejar de komende acht dagen mijn wereld bepalen. Ik heb er alvast erg veel zin in!
We beginnen bij Sevilla. Aan het Prado de San Sebastián stap ik uit de bus en ik duik meteen in de weelde van de nachtstad. Op dit drukke kruispunt in de studentenbuurt ben ik omgeven door spookachtig verlichte monumenten, zoals de karakteristieke toren van de kathedraal, de Giralda. De Universitad is het op één na grootste gebouw van Spanje en was vroeger een oude tabaksfabriek, waar 'ook Carmen werkte'. Ik aanschouw er de religieuze schatten die een van de zalen herbergt. Het is druk op de Calle San Fernando en de Avenida de la Constitución. De boulevards en straatjes zijn een opeenvolging van een diverse verzameling kleurrijke façades, waarvan de pracht door de wuivende palmen nog eens extra in de verf wordt gezet. Erg pittoresk is Plaza de San Francisco, maar het gezelligste plein is Plaza del Salvador, een met sinaasappelbomen omzoomde plek waar het zelfs op maandagavond bijzonder druk is. In de piepkleine maar zeer populaire tapasbar La Antigua Bodeguita gooi ik mijn vegetarische voornemens voor deze week overboord en bestel ik tortilla's, gefrituurde kabeljauw en cerveza. Ik geraak aan de praat met een jong koppel uit Amsterdam en zet me vervolgens tussen de andere cafégangers, op het terras tegenover de opvallende Salvadorkerk, die wat weg heeft van een wit-roze taart. Ik verdwaal in de steegjes, voetbal met sinaasappels, op zoek naar een slaapplek. Die vind ik vlakbij de Alameda de Hércules, een langwerpig plein, best groot, dat bol staat van de bars en restaurants, met aan weerszijden telkens de twee bewust zuilen van Hercules. De hostal doet heel Andalusisch aan: een kleurrijke patio met azulejo's, best gezellig, en goedkoop maar sober.
Dinsdagmorgen. Groene parkieten groeten Velásquez' standbeeld. Barokke kerken schitteren in de zon. Onder een azuurblauwe hemel maakt Sevilla zich klaar om te gaan werken. Ik stap naar het treinstation, dat wat afgelegen in het oosten ligt. Daarvoor moet ik voorbij Plaza Mayor, onder de 'paddenstoelen' door. Zo noemt men de futuristische droomconstructie, die niet zou misstaan op La Défense in Parijs. Ik neem de trein naar havenstad Cádiz, 'het gouden kopje', aan de Atlantische Oceaan. Mijn uiteindelijke bestemming ligt aan de andere kant van dat stompe staartje van Spanje, op de sluitspier van de Middellandse Zee. De trein raast door witte provinciestadjes, voorbij groene heuvels, palmbomen, ceders, cactussen. Grote roofvogels cirkelen boven rode akkers. We sprinten op de kust af, voorbij wijnstadje Jerez de la Frontera, met een treinstation met azulejo's om van te smullen, en mooie gotische kerken; en El Puerto de Santa Maria, het charmante havenstadje waar Columbus de kapitein voor zijn ontdekkingsreis vond. In de plassen naast het spoor baden ooievaars en zilverreigers. Cádiz, de oudste stad van het Westen, is omsingeld door water. Van hieruit stoot ik per bus door naar Algeciras, op de grens tussen de Costa de la Luz en de Costa del Sol. Een van de haltes is Tarifa, een ommuurde stad opgetrokken in Moorse stijl. Het is het meest zuidelijke punt van Spanje. De stranden lijken rechtstreeks uit een vakantiebrochure te komen. Er wordt verwoed gevliegerd.
Aan de andere kant van de Straat van Gibraltar lonkt na enige tijd de Afrikaanse kust. We rijden verder, langs met grazende stieren bevolkte heuvels, ontsierd door lange rijen windmolens. Het is verbazingwekkend hoe smal de Straat is, hoe klein de afstand tussen Europa en Afrika. En dan zie je haar plots liggen: de Rots. Een woest gevaarte ronkend in het water. Een opmerkelijk stukje Spanje dat de Britse Kroon in 1704 in haar klauwen kreeg en nooit meer heeft losgelaten. Van Algeciras is het zicht op Gibraltar het mooist. Maar daarmee ben ik nog niet in Gibraltar. Spanjaarden vinden Algeciras een saaie, grijze stad, maar mij kunnen de kleurrijke straatjes goed smaken. De Plaza Alta is een charmant hoogtepunt van mijn blitzbezoek aan het stadje. De banken, muurtjes en centrale kikkerfontein zijn schitterend uitgedost met azulejo's en mozaïeken van historische en folkloristische taferelen. Die tegelpracht is typisch Andalusisch en zal ik nog vaak in het straatbeeld terug vinden.
Ik neem de bus naar La Línea de la Concepcion, grensstad met Gibraltar. De inwoners van deze beroemde Britse enclave willen het liefst afscheuren van het Verenigd Koninkrijk, maar willen ook absoluut niets met Spanje te maken hebben. Nog steeds zorgt de Peñon voor spanningen tussen Madrid en Londen, of het nu om taks of visvangst gaat. Zodra je de grens over bent en je de landingsbaan van Gibraltar Airport bent overgestoken, merk je duidelijk dat je in Engeland bent: rode telefooncellen, Britse pubs, bobbies. De Main Street is de hoofdader die door de stad snijdt. Het is gezellig druk, best warm. Er zijn twee kathedralen, er is Convent Place, met marcherende militairen. Alameda Garden toont hoe een Engelse tuin eruit ziet met zuiderse flora. Daar neem ik een kabelbaan naar die bewust Rock, gehuld in kolkende wolken van zilvermeeuwen. Ik stap af in het natuurreservaat, waar zo'n 200 Barbarijse apen in het wild leven. Kleine aapjes spelen wilde spelletjes, de grote apen ontvlooien elkaar of liggen languit op een bunker naar de azuurblauwe Middellandse Zee te turen. Het is erg grappig om tussen deze staartloze dieren te lopen, maar hou al je eten en drinken uit het zicht! Deze groene oase is bezaaid met brokstukken uit het militaire verleden van Gibraltar. Het panorama met het Marokkaanse gebergte en de Spaanse Costa del Sol is verbluffend. De talloze meeuwen, de spelende apen en het vele groen, maken het plaatje compleet. Waar ik me ook begeef, het zicht op de andere delen van de Rots doet me heel nietig voelen. Dit is een unieke plek.
Aan de voet van het gevaarte ligt, naast South Bastion, Trafalgar Cemetery, waar gesneuvelden van het Britse Rijk liggen begraven. Ik vlij me neer in een Engelse pub, The Angry Friar, bestel fish & chips en half a pint of lager, met zicht op het Britse sportjournaal en Kasabian in het oor. Spanje lijkt nu heel ver weg. Ik laat Herakles' pilaren en het Europese non plus ultra achter me en begeef me naar... waar de bussen me op dit uur nog kunnen brengen. Ik heb nog geen idee waar en of ik een slaapplaats zal vinden maar ik wil zo ver mogelijk richting Sevilla vorderen als vanavond nog mogelijk is. In een bar in La Línea geniet ik van een Sagres, Pessoa en het effect van de ondergaande zon op de Rock. Het is een reis van smaakpapillen en de geest naar Portugal. En Pessoa is de perfecte reisgezel.
Ik strand in Cádiz, vind een hostal aan Plaza San Juan de Dios. Op mijn nachtwandeling doe ik slechts het zuiden van de oude stad aan: de volkswijk achter het stadhuis, de kathedraal en haar brede, opvallende gevel, de restanten van een Romeins theater. Achter de kathedraal staar ik in de grote zwarte leegte van de oceaan. Cádiz is een mooie stad met gezellige steegjes. Het is duidelijk dat hier onlangs nog het beroemde Carnaval heeft plaatsgevonden. Meer kan ik niet bezichtigen op mijn korte, onverwachtse bezoek aan de oudste stad van het Westen. Het is tijd om in mijn gouden kopje te kruipen en af te reizen naar Droomland.
Sevilla schittert in het vroege zonlicht. Via de smalle steegjes van de volkse Barrio Santa Cruz bereik ik de twee trekpleisters van de stad. De kathedraal is zeer herkenbaar door haar fiere toren, de Giralda. Het is de breedste van alle gotische kathedralen en de op twee na grootste. De in een kathedraal omgebouwde moskee heeft een intrigerend exterieur, het interieur is voor later. Tegenover dit huis van God (niet meer van Allah) staat het paleizencomplex Alcázar, een parel van de mudejararchitectuur, met patio's waaraan je je kan blijven vergapen. De kleurrijke azulejo's en stucpanelen in Noord-Afrikaanse stijl, de fontein en het witte marmer van de patio de las Doncellas vormen een wondermooi geheel. Dit is volop je ogen de kost geven voor elke bezoeker. Ook het salón de Embajadores is schitterend, met zijn gigantische koepel, arabesken, prachtige azulejo's, balkons met houten draken.
Op de eerste verdieping zijn enkele indrukwekkende wandtapijten te bewonderen die over de verovering van Noord-Afrika verhalen. De muren zijn versierd met tegels die gekke vogels en andere dieren afbeelden, in een veelvoud van kleuren. In elke zaal zorgt de gespecialiseerde architectuur voor een briljante natuurlijke lichtinval, die destijds eens zo belangrijk was. De Audiëntiezaal staat in het teken van de ontdekkingsreizen. Zo is het 16e-eeuwse schilderij 'Maagd der Zeelieden' het eerste schilderij met als thema de ontdekkingsreizen naar Amerika! Mooie zaal met verguld plafond en platerescofries. De tuinen zijn een oase van rust en schoonheid. Ik vind er fonteinen, fresco's, azulejo's, ingenieuze labyrinten en natuurlijk een oerwoud aan palmbomen. Heerlijk. Het centrale Moorse paviljoen is volledig met azulejo's versierd, en het resultaat is magnifiek. Op de tegels staat: Plus Ultra.
De Barrio Santa Cruz is de mooiste wijk van Sevilla. Achter elke bocht in de smalle steegjes schuilt een nieuw pittoresk gezicht van de wijk. De vele patio's zijn erg schattig. Mijn favoriet? Plaza de Dona Elvira, met haar krans van sinaasappelbomen. Ik rust wat uit op Plaza Pilatos, met het gelijknamige herenhuis, voltooid in de 16e eeuw.
Meer zuidwaarts wacht me een nieuw moment van verwondering. De tentoonstellingspaviljoenen van de Plaza de España zijn ronduit schitterend. Het geheel vormt een halve cirkel met in het midden een fontein en aan weerszijden twee elegante torens. De vele bruggetjes over het water en de beroemde bankjes die elk gewijd zijn aan een Spaanse provincie, pronken met een verenkleed van pure azulejopracht. De klassieke zwarte lantaarns geven dat extra beetje romantiek aan het geheel, en dan heb ik het nog niet over de flamencogitaar, de bootjes, de paardenkoetsen...
Aan het somptueuze Palacio de San Telmo, van de president van Andalusië, protesteren een honderdtal vakbondslieden tegen de felle besparingen, die ook de Spaanse werkmens langzaam maar zeker wurgen. Een afgevaardigde spreekt hen toe en zijn woorden worden op luid gejuich onthaald. Nadien wordt het Andalusische volkslied uit volle borst gezongen, met veel emotie. Vandaag kleurt de Av. de Roma groen. Ik volg de rivier Guadalquivir, passeer de Moorse Torre del Oro, dat trots aan de waterzijde met zijn gele keppeltje pronkt. Vanaf hier is het heerlijk kuieren op de wandelboulevard naast de Guadalquivir. Ik passeer de beroemde stierenarena van Sevilla, het theater voor die wrede traditie die Spanje nu zelfs door UNESCO als Werelderfgoed wil laten erkennen. Het zou straf zijn mocht dat erdoor komen, maar het is een gruwelijke schande!
Wanneer ik de rivier heb overgestoken, ben ik in de Barrio de Triana, een wijk met een eigen uitgesproken karakter, die van de ceramiek en de flamenco. In de schaduw van het mooie Santa Anakerkje bestel ik een cappuccino en schrijf ik een gedicht over deze barrio, een plek om verliefd op te worden. Aan de overdekte markthal en een sierlijke kapel steek ik de brug weer over. Links van me prijkt de op een lipstick lijkende panoramatoren, rechts de skyline met alle historische monumenten. Overal genieten toeristen van het mooie weer en hun cocktail, op de terrasjes van de vele openluchtcafé's op de linkeroever. Die volg ik nu noordwaarts, naar La Macarena, een vredige buurt met talloze kleurrijke kerken, de beroemde basiliek, een knalgele stadspoort en de imposante restanten van de stadsomwalling. Op Plaza de Pumarejo daggert een harige macho een dronken dame op leeftijd. Een andere vrouw, met een bekertje cerveza in de hand, gaat de man te lijf. Deze vraagt haar hem in de rug en op de borst te slaan. Ze worden danspartners van een ruwe maar vriendschappelijke dans, op het ritme van luide kreten. Vreemde taferelen hier in La Macarena. En het is nog maar vijf uur in de namiddag. De volgende vier uur dool ik kriskras door de stad, al is de algemene trend zuidwaarts. Ik loop de kunstschool binnen, luister naar de liedjes van een gitaarmeisje in een winkelstraat, eet tapas in Santa Cruz, en beland weer op het terras van La Antigua Bodeguita, waar het nu nog drukker is dan maandagavond. Alles went, zelfs het Spaanse bier.
Córdoba is een stad die eeuwenlang als schoolvoorbeeld voor een verdraagzame maatschappij diende, zij het onder strenge wetten; waar joden, moslims en christenen in harmonie leefden... tot in 1212 de katholieke legers uit het noorden de moslims tot voorbij de Straat van Gibraltar joegen, waarna het rijk in verval raakte en de achtergebleven moslims een bijzonder strenge en discriminerende behandeling kregen. Van de tijd van de emirs blijft nog heel wat over en Córdoba is nog steeds een interessante smeltkroes van al die verschillende culturen. Het is donderdagmorgen en mijn trein rijdt stroomopwaarts van de ene historische stad op de Río Guadalquivir naar de andere. De weinige stadjes die de trein voorbij raast, doen wat aan de Maghreb denken: witte huisjes, de occasionele minaret... Net voor Córdoba passeren we een middeleeuws kasteel dat bovenop zijn heuvel prijkt: dat van Almodóvar. In Córdoba doorkruis ik het lange park, dat een Romeins mausoleum herbergt, tot aan de stadswallen. De oude joodse wijk, de Judería, begint achter de Puerta de Almodóvar. De smalle witte steegjes doen eerder Arabisch aan, al wijzen een synagoge en het standbeeld van medisch filosoof Maimonides wel op de joodse geschiedenis van de stad. Deze man was van onschatbaar belang voor de medische vooruitgang van Al-Andalus, en drukte een onuitwisbare stempel op het judaïsme. Achter de kantelen van de massieve vesting Alcázar ligt de ondiepe Guadalquivir met haar eilanden, een oase voor vogels. Ik steek de Romeinse brug over en tuur naar de restanten van drie Arabische molens. Een massieve Moorse toren wacht me op aan de overkant. Mooi zicht op de rechteroever: de kathedraal, het Alcázar... Hier kom je helemaal tot rust.
Terug naar het centrum, waar ik de beroemde Mezquita bezoek. Deze moskee was zowel onder het kalifaat als onder het emiraat van groot religieus belang. Nu is het een kathedraal, en de mengelmoes van islamitische en katholieke elementen is dan ook hoogst interessant. De minaret is omgebouwd tot klokkentoren en kijkt vermetel uit over de stad, die nu katholiek is. En dat wou keizer Karel dus even heel duidelijk maken. Ik stap het heiligdom binnen via een grote patio met arcaden, fonteinen en sinaasappelbomen. Het is opletten dat je niet in een van de irrigatiekanaaltjes trapt. De hoofdruimte binnen is verbluffend. Ik dwaal door een oerwoud van meer dan 800 pilaren in verschillende kleuren en maten, en loop onder de dubbele rood-wit gestreepte bogen. Centraal ligt de hoofdkapel, die Karel V heeft laten bouwen. De gebruikelijke renaissance- en barokpracht en praal; zeer mooie altaar, koor, orgels en preekstoelen. Een katholieke enclave in een hoofdzakelijk Arabisch ogend interieur, al zijn er overal christelijke elementen aanwezig: de vele kapellen met fraaie schilderijen en de schitterende schatkamers. Prachtig is de mihrab, onder een marmeren koepel in Byzantijnse stijl. Op de fries staan de 99 namen van Allah.
In de Judería klinkt een weemoedige viool, iets verderop zingt een flamencozanger de ziel uit zijn lijf. Aandoenlijk. Het getto telt enkele schattige patio's en charmante steegjes, zoals het met bloempotten versierde Calle de las Flores, dat doodloopt in een even schattig pleintje. De doortocht is moeilijk, want je kan hier over de (toeristen)koppen lopen. Ik passeer het Plaza de los Tendillas en bereik de Ayuntamiento, een Romeinse tempel waarvan nog een tiental zuilen overeind staan. Tapastijd op Plaza de la Corredera, een groot plein omzoomd door rood-witte arcaden. Ik zit in het midden van het terras, ver weg van het restaurant in kwestie. Je zou hier nog pleinvrees krijgen. Net als de voorbije dagen is het warm genoeg om in t-shirt buiten te zitten. Dit noem ik nu eens vakantie, heerlijk. Ik geraak aan de praat met een lerares Engels uit Seattle, momenteel werkzaam in het Sloveense onderwijs. Haar vader is afkomstig uit Brugge maar zelf spreekt ze geen Nederlands. Boeiend gesprek op een zonovergoten terras.
Ik neem de bus naar de groene heuvels buiten Córdoba en begeef me naar de ruïnes van de 'bloemenstad' Medinat Azahara, gesticht door Abd Al-Rahman III maar al heel gauw in verval geraakt. De ruïnes suggereren alvast een magnifiek verleden. Wandelen tussen de brokstukken is een tijdreis naar de 10e eeuw en het kalifaat van Damascus. Zo dwaal ik door de vertrekken van de woning van de hayib Ya'far en rust ik uit in de kamer waar zijn dienaars sliepen. De felle zon, het vele groen en het voortdurende gekwetter van de vogels en occasionele geklepper van ooievaars brengen me helemaal tot rust te midden van deze 1000 jaar oude ruïnes. Naast de archeologische site ligt een koeienwei. Twee blondjes trachten met een rode jas de aandacht van een stier te trekken. Schaterlach.
Terug in Córdoba gooi ik de rest van mijn reisschema volledig om. Het liefst blijf ik nog een poosje van deze gezellige stad genieten maar de stad van Lorca lonkt en dus neem ik een avondtrein naar Granada, de beroemde, bruisende stad aan de Sierra Nevada. Dit betekent natuurlijk dat ik op één dag in Sevilla, Córdoba én Granada ben geweest, best wel zot. Op naar een koeler klimaat, een erg verschillend landschap, in het oosten van de streek en deel twee van dit verslag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten