De tijd heelt niets,
Brengt geen raad,
Houdt gebonden
Mijn wakkere geest
Aan mirages onbevreesd,
Slijtende pleisters
Op mijn wonden.
De tijd schrijdt voorbij,
Bijt in haar eigen staart,
En zo zit ik weer
Op die volle trein,
Onderweg naar morgen.
Had ik mijn mond gehouden,
En mijn ogen gekluisterd
Op het reilen en zeilen
Van ondineke.
Dan breek ik het ijs
Dan begin ik je
Dan bewierook
En bemin ik je
Dan verlies en dan
Herwin ik je
Dan een punt achter
Deze zin ik je.
Ze moet hem beter kennen
Dan ze mij ooit gekend,
Of heeft willen kennen,
Nog zal willen kennen.
Een band gesmeed in ijzer
Uit omgesmolten kanonnen.
Een band gesmeed in ijzer
Uit omgesmolten kanonnen.
De tijd is overrijp.
Het gras torent hoog
Boven onvoltooide
Zinnen. En de waanzin
Zint me niets,
Maar schrijft zich uit,
Blijft diep van binnen,
Kent het geheim
Van eeuwig leven
In het teken
Van wolvinnen,
In de schaduw
Van oases
Als een baken
In mijn verzande ziel.
Dit gedicht heeft een 'vervolg', dat enkele maanden later werd geschreven. Lees het hier!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten